woensdag 1 september 2004

JOHANNA VON KEYSERLINGK een biografie.

Onderstaande biografie van de hand van de blogauteur was opgenomen in ondergenoemd boekje. Het boekje is uitverkocht en niet meer verkrijgbaar.
Wegens de raakvlakken met de biografie van Johanna vind de auteur het gepast dit te plaatsen op de website met de titel antroposofie en apocalypse.


http://www.bol.com/nl/p/kiemen-voor-een-spirituele-cultuur/1001004005074730/
http://www.kamerling.eu/

Beschrijving

Begin 20e eeuw verzamelde Rudolf Steiner mensen om zich heen met wie hij concrete maatschappelijke vernieuwingen gestalte gaf op o.a. kunstzinnige, medisch, agrarisch en pedagogisch gebied. De bron van dee culturele vernieuwing noemde hij antroposofie en hem verbindt met de wereld. Steiner wilde de mensen in een zelfstandige, vrije verhouding tot die spirituele bron brengen. Deze spirituele bron en de vernieuwende stroom horen bij elkaar. Los van de bron zou de vernieuwende stroom stollen tot onbegrepen routine. Los van de stroom zou de bron geen zin hebben. Na Steiners dood in 1925 ging de vernieuwingsbeweging verder en ook de antroposofie zelf, al kwamen zij losser van elkaar te staan en is momenteel vaak de verbinding zoek. Wie zich in de 21e eeuw laat inspireren door de antroposofie, ervaart de opgave om beide sterker met elkaar te verbinden. Daarbij kan het helpen om te zien hoe anderen met deze taak geworsteld hebben. In deze bundel wordt het leven beschreven van twaalf belangrijke antroposofen om Rudolf Steiner heen: vijf vrouwen en zeven mannen; twee uit Rusland, twee uit Engeland, drie uit Oostenrijk, twee uit Nederland, twee uit Duitsland en een uit Zwitserland. Drie van hen hebben Steiner niet meer ontmoet.
Een hoogst interessante bundel levensbeschrijvingen van twaalf pioniers van Steiners antroposofie. Steiner (1861-1925) ontwikkelde de antroposofie ook voor praktische gebieden als landbouw, geneeskunde, onderwijs en diverse wetenschappelijke en culturele terreinen. Daartoe stond hem een keur aan veelkleurige persoonlijkheden terzijde, ieder op een weer geheel andere wijze. Voor wie geinteresseerd is in de antroposofie, is de kennismaking met deze stuk voor stuk markante pioniers een feestelijke verrijking. Door de op zichzelf staande verhalen heen rijgt de rode draad van dramatische gebeurtenissen binnen de Antroposofische Vereniging na Steiners dood. Een schrijversgroep van eveneens twaalf personen heeft deze onderneming ten uitvoer gebracht; in leeftijd verschillend van 72 tot 37, met een accent op de jongere garde. De kwaliteit van de bijdragen is overwegend bevredigend. Hier en daar wordt er, zij het bescheiden, op spiritueel vlak wat gespeculeerd en dat vraagt van lezers misschien enige goede wil. Met een voorwoord, foto's en een korte introductie van de medewerkers respectievelijk auteurs.

Drs. M. Ploeger
JOHANNA VON KEYSERLINGK
1879-1966



rond 1960


Gastvrouw voor de
nieuwe pinkstergeest


door Kees Kromme


Er zal een aantal mensen nog voor de afloop van de 20e eeuw het Christus-beleven hebben zoals Paulus voor Damaskus. Zij zullen geen evan­ge­liën en oorkonden nodig hebben zoals Paulus ze niet nodig had om van de Christus af te weten.[1]


Johanna von Keyserlingk was de gastvrouw van de conferentie in Koberwitz in 1924 waar de biologisch-dynamische landbouw ontstond. Innerlijk was zij de gastvrouw van belangrijke geestelijke waarnemingen, die zij deels heeft gepubliceerd, bijvoorbeeld in het boek Gralburg. Verder speelde haar leven zich meer in het verborgene af en heeft zij veel leed doorstaan.


Kleine Johanna. Een ontmoeting.


Samen met haar gouvernante wandelt een 8-jarig meisje van adellijke afkomst in het Wiener Wald, in 1887. Ze ontmoet daar een 26-jarige jongeman, die haar met een bijzondere blik aankijkt. [2] Dit voorval is allang in het schemerdonker van haar herinneringen weggezakt wanneer de bijna 39-jarige gravin Johanna von Keyser­lingk tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog een 56-jarige man ontmoet. Ze had al twee lezingen van hem bijgewoond en enkele boeken van hem gelezen. Nu raakt ze ook met hem zelf in gesprek. Hij vraagt haar waar ze was op 8 jarige leeftijd. Na enig denken valt haar niets anders in dan de plaats – Breslau, haar toenmalige woonplaats. Maar hij schudt het hoofd, kennelijk bedoelt hij iets anders met zijn vraag. Johanna heeft nog meer gesprekken met hem en een half jaar later herhaalt hij de vraag. Dan herinnert ze zich plots de jongeman in het Wiener Wald, die haar met wonderschone ogen aangekeken had. Deze man, dat zal de lezer zeker niet verbazen, was Rudolf Steiner.
Op 26 maart 1879, op de drempel van de aanvang van het nieuwe Michaëltijdperk werd Johanna in Brno geboren. Haar vader, een jonge zoon van Schotse adel, Karl von Skene kwam via Oosten­rijk in Silezië terecht en trouwde daar met haar toekomstige moeder, Klara Schoeller, die stamde uit een geslacht van industriëlen. Samen met 3 broers (Karl, Philipp en Robert) leefde ze nabij de landgoederen van haar vader, die ze beschreef als een ware despoot.
Al vroeg openbaarden zich bij haar helderziende vermogens, wat in haar vaders familie zeker niet ongewoon scheen te zijn. Deze belevenissen maakten haar zowel eenzaam als ook vroeg zelfstandig. Door mensen in haar omgeving niet begrepen, zocht ze vaak troost in de natuur, in het park bij oeroude bomen en ze had daar o.a. contact met elementaargeesten.[3]
Over deze periode schreef ze:
Ik herinner mij nog goed, dat ik als klein kind tussen de spijlen van mijn bed naar het raam kon kijken en ’s morgens de zon zag opgaan en dat ik de zon beleefde als dat wat andere kinderen als hun vader en moeder zien.Ik weet ook nog, dat de andere kinderen, waar ik mee speelde, mij vaak meiden wanneer ik hen alsof het vanzelfsprekend was, de dood van een volwassene juist voorspeld had. Toen ik echter merkte, dat niet eens mijn moeder zag, wat ik aan geestelijks in mijn omgeving waarnam, zweeg ik verder. [4}




Aan het eind van haar tienerjaren hield ze zich bezig met de filosofie van Kant, met Angelus Silezius en met de dichter Hölderlin. In 1899 was ze in haar 21e levensjaar en trouwde ze met graaf Carl Wilhelm von Keyser­lingk. Uit dit huwelijk werden drie jongens geboren: Wolfgang (1900), een jongen (1902) die spoedig sterft en Adal­bert (1905). Ze gingen wonen in Klet­tendorff, niet ver van Bres­lau. Later werd dit het slot Kober­witz (1920), mede op aanraden van Steiner.

Door toedoen van haar zoon Adalbert[5] werden pas na het sterven van Johanna op 87 jarige leeftijd (16 maart 1966 te Bad Teinach) de meeste memoires en aanteke­ningen openbaar gemaakt. Toen ze nog leefde, voelde ze daar niet voor, omdat het om persoonlijke belevenissen ging. Voor Gralburg en Kober­witz 1924 maakte ze een uitzondering. Zo duurde het meer dan 60 jaar voordat een aantal van haar innerlijke bele­venissen buiten de kring van familie en bekenden bekend werd. Met intiemere vrienden zoals Rudolf Meyer (die drie jaar in slot Kober­witz woonde), Emil Bock, Friedrich Rittel­meyer, Eliza von Moltke, Margarita Woloschina en Monica von Miltitz deel­de ze tijdens haar leven reeds haar belevenissen en haar vertrou­welij­ke gesprekken met Steiner .


De hoofdman van Kapernaüm. Een Damascus belevenis


In haar 28e levensjaar maakte Johanna een beslissende fase door in haar levensloop. Ze lag ziek op bed, wegens een eileider­zwangerschap in 1906 of 1907, waarbij ze balanceerde tussen leven en dood. Ze ervoer dat een haar vreemde individualiteit zich in haar wilde incarneren.

Toen ik door de artsen opgegeven was en voelde, dat mijn levenskracht mij verliet, zag ik plotseling naast het bed een lichtende gestalte, waarvan een mij doordringende kracht uitging.

En de eerste woorden die ze na deze belevenis in staat was te spreken luidden:

Ik en mijn huis willen de Heer dienen; want ik heb beleefd wat de hoofdman van Kapernaüm beleefd heeft.[6]

Toen ik van de artsen hoorde, dat er geen redding meer voor mij was, wat ik ook zelf al ondervonden had, wist ik: nu zal ik het doel van mijn leven bereiken, - de Christus. Of in de dood of in de geestelijke wereld. Wit sterrelicht was om mij heen, en ik dacht aan de koortszieke zoon van de hoofdman van Kapernaüm. De wetenschap doordrong mij: wanneer je nu de Christus ziet, dan kan hij je ook het aardeleven weer teruggeven. Daar bruisten naast mij krachten op en een vuurgestalte verscheen naast mijn bed. Zo'n kracht ging van hem uit, dat ik geloofde dat niet te kunnen verdragen. Het was als het over-gespannen zijn van de atmosfeer vanwege het drukken van de ether. Ik voelde, alsof dat mij uiteen wou scheuren en hoorde de woorden: Ga heen, je geloof heeft je geholpen…
Het was een heel witte stilte om mij heen en van daaruit drong glinsterend leven in mij binnen. De pijnen waren verdwenen. De arts kwam en nam aan dat deze toestand agonie was. Maar het leven straalde verder, en op de vraag van mijn man wat er gebeurd was, kon ik slechts zeggen, dat hij in het Nieuwe Testament de genezing van Kapernaüm moest opzoeken. Vanaf dit uur was er voor ons slechts nog een gezamenlijke oplossing. Ik en mijn huis willen de Heer dienen. Mijn ziekte was verdwenen en het hele leven nam een andere richting. Maar zo hel het licht was, dat ik gezien had, zo donker was de tijd die ik in de volgende jaren te doorleven had. Het was alsof ik zou sterven. Ik beleefde nu jarenlang in alle fasen het verschrik­kelijke van de dood. Het licht met zijn onuitsprekelijke helderheid had mijn voor­hoofd zo vermorzeld dat de botsplinters er dood uitvielen: het Christus­licht overwon het gebeente, dat de drager van de doodskrachten is.[7]



      Haar voorhoofdsbeen, dat zich vlak boven de neuswortel bevond versplin­terde letterlijk. Nog jaren later moesten met behulp van een pincet naar buiten gegroeide botsplinters verwijderd worden. Nu het voor­hoofdchakra op deze radicale wijze vrijgemaakt was, namen haar helderziende belevenissen in aantal en intensiteit toe.
Wat spreekt zich uit in deze gebeurtenis? Er zijn allerlei verban­den bekend (of waarschijnlijk) tussen mensen uit onze tijd en mensen die rond Jezus Christus hebben geleefd. Bij het schrijven over de gestig­matiseerde non Anna Katharina van Emmerich[8] groeide bij mij het vermoeden dat haar zeer innige beschrijving van Maria Magda­lena berust op een karmisch verband. Zo kwam bij mij de gedachte op dat men­sen die bij de eerste komst van Christus op aarde met hem verbonden waren mogelijk een rol spelen bij het voorbereiden van Zijn weder­komst in de 20e eeuw.
Deze gedachte wordt bevestigd door uitspraken van Steiner. Hij vertelde bijvoorbeeld over de jongeling van Naïn, die door Christus uit de dood werd opgewekt en daarmee ook ingewijd tot zijn mens­heids-opgave. Ook wees Steiner op het verband tussen de uit de dood opgewekte Lazarus Johannes en de mensheidsleraar Christian Rosen­kreutz. In het boek van Goelzer en Friederich[9] wordt een verband gelegd tussen de Sama­ritaanse vrouw bij de bron en Friedrich zelf die een Christusbeleven heeft. Een man als Daskalos, die je een chris­telijke leraar kunt noemen, getuigt van herinneringen uit een vorige incarnatie waarbij hij als Esseen Jezus ontmoet.[10] Zo kan het ook zeker te denken geven wan­neer Johanna na haar Christus-ervaring spreekt over de personen van de hoofdman en zijn zieke zoon.
Als dit klopt, zijn er mensen die door de komst van Christus op aarde een karmische band kregen die aan het licht treedt in deze tijd van de wederkomst. Dit is namelijk ook de tijd waarvan Steiner beschrijft dat Christus de Heer van het karma wordt. Steiner wijst daarbij op de jaren 1930-1950.
Zoals rond de tijd van Golgotha de apostelen door Christus zelf verzameld en ingewijd werden, zo is er in het begin van de 20e eeuw een beweging op gang gekomen onder inspiratie van Christus, nu als Heer van het karma. De antroposofie wil een beweging zijn van mensen, die hun karma weer in orde willen maken. En de wederkomst van Christus is in de beschrijvingen van Steiner het centrale thema van deze antro­posofie. De geestes­wetenschap legt ons "een enorme verantwoording op want ze is een voorbereiding op de concrete gebeurtenis van de weder­verschijning van Christus.”[11]
Het is bekend, dat Steiner voor sommige van de karakters in zijn mysteriedrama’s concrete personen als voorbeeld genomen
 heeft.


“Ik heb zelfs in het 'Rozenkruizers-mysterie', door de zieneres Theodora, die gedacht is als iemand die de kracht ontwikkeld heeft om in de toekomst te zien, getoond hoe we een tijdperk tegemoet gaan, waarin inderdaad in een niet zo verre toekomst, eerst weinig mensen en dan steeds meerdere, niet slechts door geestelijke scholing, maar door de trap van ontwikkeling die de mensen dan zullen hebben bereikt, de gestalte van Christus zullen zien, maar nu in etherische en niet in stoffelijke vorm…..Het gebeurt nog voor het eind van de 20e eeuw, dat een klein aantal mensen werkelijk 'Theo­dora' zullen zijn, d.w.z. waarin werkelijk het geopende geestelijke oog dezelfde ondervinding zal opdoen als Paulus voor Damas­cus…”[12]
Of Johanna misschien model heeft gestaan voor Theodora is een vraag die de auteur van dit artikel zich stelt.


Helderziendheid



De voorgaande beschrijvingen van het Keltische voorgeslacht van Johanna en de daarin voorkomende helderziendheid, doen vermoe­den dat het bij haar gaat om een atavistische helderziendheid, een helderziendheid die via erfelijkheid en bloedsbanden wordt doorge­geven. Rudolf Steiner heeft in het algemeen meermaals over deze atavistische helderziendheid gesproken en over de noodzaak dat deze overwonnen zo niet uitgebannen zou moeten worden. Bij Johanna schijnt dit toch niet het geval geweest te zijn. Hij zei dat haar helderziendheid er een was die in het derde millenium gewoon zou zijn. In plaats van haar er van af te helpen (wat hij bij andere mensen wel gedaan schijnt te hebben), gaf Steiner haar aanwijzingen om ermee te leren omgaan.
Hij zei dat het Iers-Schotse helderzien vrij van egoïsme was en dat Ahriman er geen toegang toe had. Ook in sommige van haar geschriften heeft hij correcties voorgesteld, met het doel om deze geschriften in de openbaarheid te brengen, opdat ook anderen over deze individueel beleefde scholingsweg zouden kunnen horen.
Johanna bezat volgens Steiner dus het bewustzijn zoals dat normaal zal zijn onder de mensen die duizend jaar na ons leven. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke vroeggeboorte juist in het begin van de 20e eeuw ook voor discrepanties kan zorgen in een persoon­lijkheid met deze belevenis­sen.
Ook sprak Steiner uit, dat de ervaringen van Johanna juist een bevestiging zijn van wat hij al eerder als het sporadische optreden van de Damaskus-ervaring in de 20e eeuw karakteriseerde. De gestalte naast het ziekbed van Johanna, noemde Steiner de Christus-kracht.
Wie de beschrijvingen van Johanna zelf leest, krijgt de indruk dat haar ervaringen imaginatief van aard waren, af en toe inspiratief maar nauwelijks intuïtief. De beelden die ze had kon ze lang niet altijd zelf begrijpen en duiden en ze had Steiner dan ook nodig als leraar en autoriteit om voor zichzelf zekerheid daarin te krijgen.
In een van de gesprekken met Steiner waarschuwde deze ook, dat Johanna voor grote luciferische gevaren stond, maar dat ze bepaalde kwaliteiten bezat (ijzer van mars) die haar daarvoor konden beschermen. Hij noemde haar dan ook wel de ijzeren gravin. Als men haar geschriften leest, kan men deze uitspraak van Steiner ook goed begrijpen, mits in de juiste context.
Dat haar helderziendheid niet onfeilbaar was, blijkt uit het volgende verhaal. In de zomer van 1918, gedurende de laatste maan­den van Eerste Wereldoorlog, was haar zoon Wolfgang in militaire dienst. Moeder Johanna vroeg bij een kazerne hoe het met haar zoon was, of men soms bericht van hem had. De kranten berichtten dagelijks van vreselijke gevechten aan het westelijke front. Een officier vertelde haar dat ze niets van hem wisten, maar wel dat hun ter ore gekomen is, dat twee paarden van Wolfgang gesneuveld waren. Hij zei zich te kunnen voorstellen dat Wolfgang er niet goed vanaf gekomen was. Toen sloeg de angst bij haar toe. In een visioen zag ze haar zoon levenloos op het slagveld liggen, in het zonlicht en ze ervoer het alsof de zon zijn levenskrachten uit hem zoog. Toen werd het mij tot zekerheid, dat hij gesneuveld was. Ze was zo zeker van haar zaak dat ze Eliza von Molt­ke zei (via telefoon) spoedig het onheils­tele­gram te verwachten. Eliza echter sprak kort daarop Steiner die zei dat haar conclusie niet klopte en dat ze het telegram niet hoefde te verwachten. Verrast maar ook twijfelend bezocht ze Steiner. Tegen hem herhaalde ze dat haar zoon volgens haar zeker gesneuveld was. Maar hij keek haar goedig aan en zei, Nee, je zoon leeft, hij is niet gesneuveld. Het bleek dat haar zoon inderdaad niet gesneuveld was.
De les die ze daaruit leerde was dat de door Ahriman ingegeven angst haar vermogen om te schouwen ern­stig aantast in een geval zoals dit, waar ze emotioneel zo bij betrok­ken is.
Tevens blijkt uit dit voorval de geestelijke autoriteit van Steiner die het lot van haar zoon kende. En het relativeert zijn eerdere mede­deling dat haar Iers-Schotse helderziendheid vrij zou zijn van ahrima­nische invloeden.

Graalburcht - een innerlijke Parcivaltocht


Sinds 1915 begint Johanna een reeks van beelden (imaginaties) die ze krijgt, op te schrijven. Dit zal uiteindelijk leiden tot een boek dat de lotgevallen beschrijft van een graalridder die een geestesscholing doormaakt: het boek Gralburg.[13] In het voorwoord schrijft ze er het volgende over:
     In deze imaginaties trekt mijn eigen beleven in volledige realiteit aan mij voorbij. Het is meer reëel doorleefd dan aardse gebeurtenissen beleefd worden. Zoals de beelden daar staan, zo heb ik ze doorleefd. Vaak klonken me de beelden en woorden merkwaardig en onverklaarbaar, ik begreep ze niet en veel ervan begrijp ik tegenwoordig nog niet, maar ik kon niets veranderen, daar ik bij de waarheid wilde blijven. Vaak kwam pas na jaren het einde van een beeld erbij als verklaring. Reële geestwezens ontmoetten de geestes­leerling, en in reële woorden hebben ze hem toegesproken. Deze geestes­woorden heeft men werkelijk tot hem gesproken.
Voor zover ik het beoordelen kan, zijn deze dingen in het astrale door­leefd. Het astrale speelt zich echter af in het binnenste van de aarde in de richting van de middernacht. Dit astrale is op zich onzichtbaar en fijne zichtbare vormkracht drukt zich in de omtrek van de aarde, in de etherwereld uit. Dat wat onzichtbaar in de diepten gebeurt, drukt zich af in de ether en komt tot zichtbaarheid, en wat ik daar zag, dat heb ik opgeschreven.
Dit boek is niet met een literaire maatstaf te beoordelen. Voor mijzelf heb ik het neergeschreven en ik heb er helemaal geen behoefte aan dat anderen het lezen. Wanneer het slechts om mijzelf zou gaan, zou ik het in een bureaulade opbergen; en dan kan het na mijn dood gelezen worden of niet. En wanneer men mij nu vraagt: ja waarom geef je het dan toch uit, dan kan ik slechts antwoorden, - niet om mijnentwille, maar opdat de anderen horen van de gestalte die zo liefdevol door de hal schrijdt.
Wanneer men het boek voor de eerste keer leest, kan men denken dat het allemaal om de leerling gaat. Maar dan ontdekt men dat de belevenissen van de leerling slechts de bodem vormen op welke de verhevenheid van deze hoge gestalte schrijdt.

Hiermee is natuurlijk nauwelijks iets over de inhoud van dit boek gezegd. Omdat de taal van de imaginatie gebruikt wordt, is het ook nau­welijks na te vertellen. Maar diegenen die de Chymische Hoch­zeit, Christian Rosenkreutz: Anno 1459 gelezen hebben, zullen er waar­schijnlijk veel in herkennen. Ook Die Geheimnisse van Goethe kan er mee vergeleken worden. Uit Gralburg wil ik de vol­gende passage over­nemen, waarin Johanna de “ver­he­ven verschij­ning” beschrijft, de gestalte waarom alles draait.

Stel je voor: een fijne schittering van teder zonlicht
stroomt uit zijn ziel
Stel je voor: een paar ogen zo warm, vol liefde
dat je begint te gloeien en je knielt
Stel je voor: een mond waaruit waarheid ontspringt
alsof uit diepe bron de godheid zelf voortkomt,
zo schoon klinkt het, dat je in alle eeuwigheid
in eerbied naar deze stem zou willen luisteren.

Stel je voor: zijn handen strelen je haar
met een gebaar dat alle leed geneest.
Ja, onder hun licht ontspringt het nieuwe leven dat wij zoeken!
Stel je voor: een heerser schrijdt zo
en hoogste hemelstronen zijn voor hem
en waar zijn voet heengaat is licht
dat ons de rechte weg wijst.
Zie je van verre zijn gewaad ook maar schitteren
dan begint het vuur in je hart te branden,
zo mooi is het dat je de schoonheid niet kunt bevatten.

En ziet hij jouw leed
en treedt hij je tegemoet
dat wordt je hart helemaal stil.
En zachtjes, als het lied van engelkinderen,
zo lieflijk is de lucht die je tegemoet waait.

In stille deemoed mag je je hoofd op zijn knie leggen
en diepe vrede komt in je.
De zonne straalt uit zijn heilige lichaam
en zon stroomt naar je over, in je gemoed,
en jubelend zie je in de gouden verten,
je thuisland, waarheen hij je trekt.

Later voegt ze aan deze hymne nog toe: Bij de aanblik van de voor mij staande Nazarener, in een kort ogenblik opgeschreven.


De belevenissen van Johanna staan niet geïsoleerd maar zijn het begin van wat in de 20e eeuw steeds meer zou plaatsvinden: de bele­ving van de wederkomst van Christus. Het thema van de weder­komst van Christus (in de etherwereld) doortrekt het gehele oeuvre van Stei­ner. Om alleen al alle plaatsen aan te geven waar hij dit thema noemt is al een boekje van 110 bladzijden nodig.[14] Ook bestaat er een groeiende reeks berichten van ervaringen van mensen. Sommige van die werken zijn ook in het Nederlands beschik­baar.[15]



Koberwitz, pinksteren 1924


Koberwitz 1924, Geburtsstunde einer neuen Landwirtschaft, "geboorte­moment van een nieuwe landbouw". Dit is de titel van het boek, waardoor velen de naam van de familie Keyserlingk nu nog kennen. Koberwitz was toentertijd een landgoed met daarop een slot in het bezit van de familie, nabij Breslau.
Rond Pinksteren 1924 vond hier in het voorlaatste levensjaar van Rudolf Steiner een bijeenkomst plaats waaraan vele aanwezigen warme herinneringen hebben overgehouden. Uit de beschrijvingen van de verschillende deelnemers kun je het gevoel krijgen dat er een ware kosmopolitische pinkstergeest heerste. Zoals de titel van het boek al aangeeft, was dit ook de tijd en de plaats waar de geboorte van de biologische dynamische landbouw gesitueerd kan worden.[16]
Maar er is daar meer gebeurd in de dagen van 7 tot 17 juni 1924. Het was bijvoorbeeld de eerste keer dat het Johani-epistel aan het altaar werd uitgesproken, tijdens de mensenwijdingsdienst van de Christen­gemeenschap (die twee jaar eerder opgericht). Ook het jeugd­werk kreeg er een belangrijke impuls.
De indruk ontstaat dat hier in Koberwitz een geslaagde ont­moeting tussen de koninklijke en de priesterlijke stroom heeft plaats­gevonden. In het geheel waren er honderdtwintig deelnemers (voor­namelijk mensen met een landbouw­achter­grond), maar daarnaast ook veel gasten, die bijv. de avondvoordrachten over karma bijwoon­den of de eurythmieopvoeringen, zoals Eliza von Moltke, Rittel­meyer, Bock, Wachsmuth, Koschützki, Marie Steiner, Vree­de en nog vele anderen. Deze dagen waren dus druk bezet met allerlei activi­teiten. Later kwam men er achter dat Steiner ‘s nachts nog hele stukken van zijn autobiografie schreef (die stukken verschenen kort daarop in het weekblad Das Goetheanum en zijn later gebundeld tot Mijn levensweg) en post ontving en beantwoordde.
Naast een aantal euritmie-uitvoeringen en esoterische uren vonden er ’s avonds in Breslau ook nog karma-voordrachten plaats. Daarnaast had nog een groot aantal mensen persoonlijke gesprekken met Steiner. Het is dan ook verwonderlijk om te horen dat Steiner die bij aankomst een uitermate vermoeide indruk maakte, gaandeweg steeds vitaler werd. In ieder geval is dit boek niet zo zeer een beschrij­ving van het ontstaan van de biologische landbouw, maar meer de persoon­lijke herinneringen van een aantal deelnemers aan deze bijzondere twaalf dagen rond Rudolf Steiner. Dat was ook de titel van een eerdere uitgave van het boek, in 1949.












Het slot Koberwitz

Een mooi voorbeeld van ‘hoe karma werkt’ is het volgende. De cursus was in principe alleen bedoeld voor mensen met een land­bouwkundige achtergrond. De jonge Wilhelm Rath kwam als een van de initiatiefnemers van de jeugdbeweging alleen langs Koberwitz om een pakketje aan Steiner af te geven en om een aantal voordrachten voor de jeugd bij te wonen. Het betreft een veelheid aan geschreven velletjes van Walter Johannes Stein, waarin deze zijn eigen geestelijke belevenissen beschrijft voor Rudolf Steiner. De staatspost is voor verspreiding van dergelijke documenten niet het geëigende middel en W.J. Stein vroeg aan Rath om deze dus persoon­lijk af te geven. Rath mocht vervolgens de hele cursus van Steiner meemaken, hoewel Wachsmuth hem dat eerst nog wilde ontzeggen. Dit blijkt dan later een belangrijke ommekeer in zijn beroepsarbeid te worden, want eerst had Rath germanistiek gestudeerd en binnen zeven jaar na deze cursus besloot hij landbouwer te worden.
Het boek Koberwitz 1924 geeft niet alleen een aardige indruk van de conferentie maar ook van Johanna zelf. We lezen dat ze voor de gasten op een harmonium speelde, dat ze samen met haar man een voortreffelijk gastgezin vormde en dat ze eigenhandig zorg droeg voor de bloemen en planten in het slotpark. Het personeel droeg haar op handen. Een kamermeisje, dat ook een bijdrage schreef in het boek, vertelde dat Johanna eens alle gasten (er waren altijd gasten) in september naar huis stuurde met de mededeling dat het personeel ook recht had op vakantie.
In het slot hing ook het gewei van een hert, dat deze adelijke dame op vakantie in Noorwegen zelf geschoten had.
Een levensmotto voor het grafelijke echtpaar was: Plaatsen van liefde en vrede grondvesten, waar de Christus tot opstanding kan komen.



Constantinopel en Palladium. Onderzoeksthema’s





Voor Johanna’s geestesoog verscheen het beeld van een sprookjes­achtige witte moskee met minaret en daarbij hoorde ze het woord Bosporus. Dit was volgens haar het antwoord op een vraag waar ze al lang mee bezig was. Het was 1925 en Rudolf Steiner was al over­le­den. Later met kerst 1925 lag ze met zware longontsteking in Sonnen­hof in Arlesheim, waar Ita Wegman haar verpleegde. Daar vroeg Mieta Waller haar of ze met haar helderziendheid in staat is om te helpen het Palladium in Constantinopel te vinden. De legende vertelt immers dat keizer Constantijn het Palladium onder een grote zuil zou hebben laten begraven. Deze vraag werd het begin van een lange zoektocht die nog door haar zoon Adalbert voortgezet zou worden.
Het Palladium werd door Steiner het grootste zonne-kleinood op aarde genoemd en dat de wereldontwikkeling ervan afhangt of dit onderaards bewaarde zonnen-heiligdom door “de zon van het wes­ten” – het nieuwe licht van het menselijke denken- beschenen wordt. Een waarlijk cryptische beschrijving! Vooral omdat Steiner ook aangaf dat het een voorwerp zou zijn dat ergens begraven ligt. De vergelijking valt dan te maken tussen de fysiek aanwezige beker van het laatste avondmaal en de bovenzinnelijke graal.
Ze maakte een reis naar Constantinopel, naar de Aya Sophia en beleefde daar allerlei dingen die in een dagboek worden beschreven, o.a. dat ze deze moskee[17] in het geestes­beeld gezien had. Fysieke aan­wijzingen en nog niet begrepen ge­schouwde beelden wisselden elkaar af. Het Palladium werd echter niet gevonden. Men kan zich afvragen of het Palladium misschien op geestelijk gebied wél gevon­den werd. Doch in het kader van dit artikel kan hierop niet worden ingegaan. Zelf schreef ze later dat deze vraag in de toekomst moet worden beantwoord.
       In het keizerlijke paleis Achmedie kreeg ze gruwelijke beelden die in de ether ingeschreven staan, van het concilie van Constan­tinopel in het jaar 869. Ze herkende ahrimanische inspiraties. Steiner zei van dit concilie vaak dat daar in feite de “geest” afgeschaft werd: de mens was slechts lichaam en ziel en deze ziel had nog enige geestelijke eigenschappen. Terugschouwend beleefde ze dit als iets wat Steiner ook een tweede Golgotha genoemd had en het moment waarop het karma van de mensen in wanorde begon te raken.
In de Aya Sophia echter beleefde ze de lichtende aanwezigheid van Christus en ook van Michaël als de zonsopgang van een nieuwe dageraad.
Ook in haar verdere biografie is het typerend dat haar geestelijke onderzoekingen parallel lopen met een bezoek ter plaatse. Zo stond ze aan de kraterrand van de Etna en bezocht ze Athene en het eiland Mont St. Michel.


Verloste elementen. Karmische verkenningen


Het is een waagstuk als mensen mededelingen doen over wat zij als hun vorige incarnaties beschouwen.[18] Want de kans op vergissingen en projectie van wens­gedachten is groot en de lezer wordt door dergelijke foutieve informatie mogelijk op een dwaalspoor gebracht. Het was dan ook niet Johanna’s streven dat de betreffende aanteke­ningen van eigen onderzoek in haar dagboe­ken nog tijdens haar leven openbaar gemaakt zouden worden. Wel sprak ze er over met Steiner en haar zoon Adalbert. Deze heeft besloten om na haar dood toch de aantekeningen te publiceren, terdege bewust van de proble­men die dat met zich mee zou kunnen brengen. Het wordt aan de lezer overgelaten om het waarheidsgehalte van dergelijke mede­delingen te (leren) beoordelen.
In de antroposofische literatuur zijn ook wel vergelijkbare voorbeel­den bekend. Uitvoerig ingaan op Johanna’s karma-onder­zoek zou buiten het kader van dit artikel vallen, maar een kleine beschrijving kan helpen zicht te krijgen op de manier waarop ze tot haar bevindingen kon komen.
Ze bezocht in 1922 een woud te Rawitz waar ze als kind geweest was. Toen ik aankwam, begonnen de geesten van de bomen en de struiken op deze vertrouwde weg tot mijn ver­wondering opnieuw met mij te spreken. Maar wat ze me ditmaal vertelden, was me niet aangenaam. Ze vertelden me namelijk: “Je bent nu vrij, je moet ons verlossen, wij zijn aan deze bomen gebonden.” En ze voegden er aan toe, ik had ze zelf in een vorig leven aan deze plaats gebonden. Ik zei tegen hen: “ Jullie bomen zijn toch nog helemaal niet oud, hoe kan ik jullie dan vroeger al ontmoet hebben?” Maar ze antwoorden: Onze vaders stonden reeds hier, en in hen hebben onze geesten zich vererfd. – Je moet niet weg gaan voordat je ons verlost hebt.
Er wordt haar dan uitgelegd hoe ze deze verlossing bewerk­stelligen kan, namelijk door drie kruizen op de stam te maken, terwijl de Vader, Zoon en Heilige Geest aangeroepen worden. Ze doet dat bij meerdere bomen en uit elk daarvan maakt zich een lichtstreep los, die zich dan volgens haar waarneming in het licht van Christus oplost.
      Kort ervoor nog had ze in dezelfde omgeving “beelden” gehad van een man die enkele honderden jaren geleden leefde, die graag in de natuur vertoefde en gesprekken met natuurgeesten voerde. Ze had de indruk dat de man zich ook met magie bezighield.
De man als geestgestalte sprak haar echter aan: "Ik ben blij, dat je hier bent, ook ik ben gekomen, om jou te zien. Je moet het werk dat ik begonnen ben, verder voeren. Ik zal je tonen wat hier gebeurde, en jij moet dan bevrijden wat ik gebannen heb.”
Het is kenmerkend voor Johanna, dat ze aan Steiner dit soort belevenissen vertelde. Ze was zelf nog niet zeker over de betekenis. Steiner bevestigde dat deze man met faustische trekken een vorige incarnatie van haar was. Hij had de elemen­tenwezens gebannen in de bomen. Daarom moest zij ze nu zelf bevrijden.
In een eerder gesprek waar ook Eliza von Moltke bij aan­wezig was, had Steiner gezegd: "De gravin heeft in een vroeger leven eens ervaren dat het aardeleven geestelijk de dood is." Zonder hulp van Steiner zou ze vermoedelijk niet tot deze inzichten gekomen zijn.


Shamballah - het gouden land


Een centraal thema bij Johanna dat ze steeds ook weer met Steiner bespreekt (ze heeft zo’n achtentwintig leergesprekken met hem ge­had) is Sham­ballah of het gouden land, zoals ze het noemt. Ze bracht dat in ver­band met het moment waarop het bloed van Christus op Golgotha in de aarde vloeide en daarmee het begin van een nieuwe zonneglobe inleidde.[19]
Ze zag in de aardediepte een aardkern uit gouden vuur. Zoals Ptolemaeus noemde ze dit de oerzon. Dit verbond haar met Empe­dokles die zich in het vuur van de vulkaan Etna stortte.
Ze beschreef het ongeveer op volgende manier in een vraag aan Steiner: oorspronkelijk was er het vuur en het licht. Deze leefden samen in een diepe harmonie. Toen wees het licht de kracht van het vuur af en de rook, die daardoor niet meer in het licht opstijgen kon, sloeg terug en bedekte het vuur en zo werd het oervuur door een laag as bedekt. Deze as is het minerale van de aarde. Eerst zagen de mensen daar nog doorheen naar hun oer-thuis, de oerzon, maar steeds dichter werd de aarde- de rook verduisterde steeds meer de blik. De mens scheen afgezonderd van de oerzon (die het paradijs is) te zijn door de minerale laag. Met deze oerzon die door de Christus opnieuw verlevendigd is, moet de mens zich weer trachten te verenigen.
Steiner bevestigde haar dat deze oerzon ook het land Shamballah is, waar de ingewijden aller tijden hun inspiratie vandaan haalden en wat in de toekomst voor alle mensen weer zichtbaar zal worden.[20] Het hangt nauw samen met de etherische wederkomst van de Christus en Zijn werk aan een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar mensen een actieve rol in mee kunnen spelen.

Het einde van haar leven


Steiner sprak herhaaldelijk over de ijzeren graaf en gravin en dat niet alleen omdat de grond daar ijzerhoudend was. Van Johanna verlang­de hij dat ze met haar ijzeren wil, die met haar aangeboren helder­ziendheid verbonden was, deze helderziendheid zou veroveren en vrijmaken, ook van zijn, Steiners, invloed. Johanna had namelijk voordat ze Steiner ontmoette, een leven waar alles haar kwam aan­waaien. De geestelijke leiding zorgde in hoge mate voor haar wel en wee. Dit zou spoedig gaan veranderen.
Nog vier jaar na 1924 konden ze in Koberwitz blijven. Er begon direct al een beweging op verschillende fronten (versterkt na de dood van Steiner in 1925) die de nieuwe biologisch dynamische impuls wil vernietigen. De kunstmestindustrie, o.a. IG Farben, voelde zich door deze nieuwe impuls bedreigd. Een boekje waarin de landbouwcursus beschreven staat wilde men voor een grote som geld kopen. Maar Carl weigerde, mede omdat er besloten is het eerst in de praktijk te beproe­ven voordat de cursusinhoud in de openbaarheid terecht komt. In het bedrijf waar Carl werkte met meerdere mede-eigenaren groeien de span­ningen en hij moest het veld ruimen in 1928. Ze verlieten ook Kober­witz. Kort daarna stierf hij onderweg op reis naar Dornach. Volgens Johanna eigenlijk vanwege een gebroken hart.
Over haar verdere leven is niet zo veel bekend, behalve dat het zwaar was. In 1941 werd ze door de Gestapo gevangengenomen. Ze beleefde het demonische bij een Gestapo-officier die haar dagenlang ondervroeg. Ze zag een gestalte naast de Duitse officier die nauw­lettend volgde wat er gezegd werd. Maar ze liet zich niet verleiden om zelfs maar aan bepaalde dingen te “denken” die mis­bruikt hadden kunnen worden door dit demonische wezen. Helaas is niet bekend hoe Johanna de jaren 1933-1945 beleefd heeft.[21]
Na 1945 kon ze niet langer in Polen blijven en vluchtte ze naar het westen waar ze in Stuttgart terechtkwam, geheel berooid en in­cog­nito. In 1949 verscheen het boek Koberwitz als privé-uitgave. De jaren voor haar dood (1966) beleefde ze ten volle de zwakheid en gebrek­kigheid van het fysieke lichaam en werd ze blind.
Vlak voor het ter perse gaan van dit boek kwam mij ter ore dat een groep mensen bezig is met de uitgave van haar verdere nalaten­schap. Mogelijk zal uit die bron nog iets komen dat nieuw licht werpt op Johanna's leven. In ieder geval is bekend dat ze zich ook nog bezig gehouden heeft met Kaspar Hauser, met de indivi­dualiteit van Steiner, met het zogenaamde Boddhisattva-vraagstuk en met de indvidualiteit van Gandhi.Over haar verhouding met Steiner na diens dood schreef ze: Terwijl men tijdens het leven van Rudolf Steiner nog zonder al te grote moeite geestelijk in de sfeer van zijn persoonlijke nabijheid kon vertoeven, zo was dat na zijn dood niet meer zonder meer mogelijk. Er waren voor mij na het doodsuur van 1925 nog wel ontmoetingen in het astrale. Maar ik meen deze als steeds meer op afstand plaats vindend te beleven. Verduisterde zich de atmosfeer van de aarde door datgene wat zich daar in Duitsland aan bedreiging voorbereidde? Wij waren alleen, als verlaten. Het was, alsof er een ondoordringbare donkere nacht heerste in de anders zo lichte sfeer.
Hieruit blijkt hoe moeilijk het was om de Pinkster­substantie van Koberwitz vast te houden in de duistere periode die nu aanbrak.
Toekomst


In Koberwitz 1924 is ook een verslag opgenomen van een ontmoeting die Johanna had met Steiner na zijn dood.
Rudolf Steiner kon zijn leerlingen in het geestlichaam onder­wijzen, zoals dat ook in de mysteriedrama’s aangegeven is. Reeds hadden enkele van zulke leringen in de geest plaatsgevonden, zodat dit geen verrassing was, maar in rustige bewustheid beleefd kon worden. Het was op de morgen van de crematie van Rudolf Steiner, waar ik niet naar toe ging. Nog stond het lichaam van de leraar opgebaard in zijn atelier, daar dook naast mij de aura van de geliefde leraar op. Ik kreeg de mededeling dat ik moest schrijven. Ik nam papier en pen en uit zijn tegenwoordigheid kwamen de navolgende woorden. Vaak kon ik niet snel genoeg meeschrijven, dan werd er gepauzeerd en gewacht tot ik weer bij was, zo als Rudolf Steiner dat ook vroeger gedaan had, als hij mij dicteerde.
"Mijn taak is beëindigd." "Wat ik de mensen die er rijp voor waren kon geven, heb ik hun gegeven." "Ik ga heen, want ik vond geen oren, die achter het woord het geestes­woord konden horen." "Ik ga heen, want ik vond geen ogen, die achter de aardebeelden de geest­beelden konden schouwen." "Ik ga heen, omdat ik geen mensen vond, die mijn wil konden verwer­kelijken. "De mysteriën blijven verborgen, tot ik terugkom. Ik zal terugkomen en de mysteriën onthullen, wanneer het mij gelukt is om in geestes­werelden een altaar[22], een cultische plaats voor de mensenzielen te scheppen. Dan kom ik terug. Dan zal ik doorgaan met de mysteriën te onthullen."
"Diegenen hebben schuld aan mijn dood, die de hartecultuur hebben tegengehouden. Waren de mensen door hun harten in de diepte gedrongen, dan hadden ze de kracht gevonden voor de opgaven van deze tijd."[23]

Er zijn mensen die deze mededelingen niet beschouwen als van Steiner afkomstig maar meer als projecties van Johanna zelf. Het wordt aan de lezer overgelaten om daarover te oordelen.


Een kort gesprek met Steiner in 1924, dus voor zijn dood, mag dit artikel afsluiten.

      Johanna: "De mensheid is toch wel bedorven [mis­raten]". Steiner: "Ja, dat kan men wel zeggen." Johanna: "Maar wat zal er dan aan het einde van de eeuw gebeuren?" Steiner op vertwij­felde toon: "Dat weet ik ook niet – maar Ahriman is toch ook een deel van Christus."[24]







[1] R. Steiner, in: Het evangelie volgens Mattheüs (Zeist 2003, GA 123), voordracht van 10 sept. 1910
[2] M. von Miltitz, in Voorwoord van J. von Keyserlingk, Die Reise nach Byzanz- Das Palladium des Sieges (Bazel 1991)
[3] Erlöste Elemente (Stuttgart 1991)
[4] Palladium p. 16
[5] Adalbert (gestorven 23-10-1993), behalve enthousiast bevorderaar van biolo­gisch dynamische landbouw ook arts en onderzoeker van oude mysterie­plaatsen, schreef Vergessene Kulturen im Monte Gargano (Nürnberg 1968) en Und sie erstarrten in Stein (Bazel 1983)
[6] Die Reise nach Byzanz- Das Palladium des Sieges, p. 16. In de evangeliën staan er meer­dere verwijzingen naar Kapernaüm en een genezing van een zieke door Chris­tus. Johanna spreekt over een hoofdman en zijn zieke zoon. In Mattheüs 8 wordt er gesproken over een hoofdman uit Kafernaum en zijn zieke knecht; in Lukas 7 over een hoofdman en zijn zieke slaaf; in Johannes 4 over een hoveling en zijn zieke zoon.
[7] Koberwitz 1924, Geburtsstunde einer neuen Landwirtschaft (Privatdruck 1985) p. 25f
[8] In IJsselaarde. Tijdschrift ter verdieping van de relatie met de woonomgeving (sept. 1999)
[9] Wiedergerufen vom Herrn des Schicksals en Falter und Bluete (met gedichten) (Dornach 1998)
[10] K.C. Markides, De magiër van Strovolos (Deventer 1995), zie ook het artikel van G. Zwahlen over Daskalos in Das Goetheanum, nummer 34, 3 dec. 1995
[11] GA 118, 25 jan. 1910
[12] Het evangelie volgens Mattheüs (Zeist 2003, GA 123), voordracht 10 sept. 1910
[13] Gralburg (Stuttgart 1968, antiquarisch nog sporadisch te verkrijgen). Het is de auteur vele jaren geleden via een boeken­rommelmarkt in de schoot gewor­pen. Dat leidde uiteindelijk tot dit artikel. Steiner vond al dat het boek openbaar gemaakt zou moeten worden omdat het demonstreert hoe een individuele ontwik­kelings­weg kan verlopen.
[14] H. Giersch (ed.) Das Ätherische Christus-Wirken. Rudolf Steiner über die Wiederkunft Christi van Harold Giersch (Dornach 1991)
[15] G. Hillerdal en B. Gustafsson, Christuservaringen heden (Bergen op Zoom 2002); H-W. Schroeder, Over de wederkomst van Christus (Zeist 2000); H. P. van Manen, Komst en wederkomst – Over de wederkomst van Christus en de komst van de antichrist (Zeist 1999); G. Bossis, Mijn schaduw, dat is je naaste (Zeist 2001); G. Goelzer en M. Frie­derich, Falter und Bluete - Christuswort und Christerkenntnis (Dornach 1994); Wiedergerufen vom Herrn des Schicksals, A1 Die Samariterin am Brunnen (Dornach 1998)
[16] Vruchtbare landbouw (Zeist 1992, GA 327)
[17] De Aya (of: Hagia) Sophia, in 537 voltooid op de plaats waar in 360 een kerk was gebouwd, werd in 1453 een moskee en is sinds 1932 een museum.
[18] H. Oehms, Ken je karma – Karma-inzicht en zelfontwikkeling (Zeist 2000); F. Ber­ger, Lotgenoten, samenhang tussen verschillende levens op het spoor (Zeist 2000); J. Saether, Wandeln unter unsichtbaren Menschen (Stuttgart 1999). Zie over het leren kijken naar mensen om hen in geestelijk verband te kunnen plaatsen, zonder rechtstreeks te spreken over vorige incarnaties: A. Koopmans, Kijk op karma (Zeist 2002) en Praktische menskunde (Zutphen 2004)
[19] J. Ben Aharon, De spirituele gebeurtenis van de 20e eeuw. Een imaginatie. De occulte dimensie van de jaren 1933-1945 (Zeist 1996)
[20] R. Steiner (GA 118) voordracht München 15 maart 1910
[21] De jaren 1933-1945 hadden door haar belicht kunnen worden vanuit haar helder­ziende schouwen. Je kunt vermoeden dat J. Ben Aharon dit gemis ook zo beleefd heeft en daarom in zijn boek over die jaren juist aanknoopt bij Johanna.
[22] In verschillende bewoordingen komt dit thema “altaar in de geestelijke wereld” ter sprake, zo ook in de toespraak voor de jeugd in Koberwitz: “geestelijk licht komt slechts dan in deze eeuw, als het Michaël lukt om in het astraallicht de weg te vinden tot het altaar waar de vlam brandt die Ahriman vreest.” Ook in Helmuth von Moltke 1848-1916. Dokumente zu seinem Wirken (Basel 1993) 27 maart 1919
[23] In: Koberwitz 1924, p. 177
[24] Deze mededelingen (evenals het volgende) maken duidelijk dat Steiner een zware toekomst voor de mensheid zag opdoemen. In voordrachten (GA 346) voor de pries­ters van de Christen­gemeen­schap noemde hij het jaar 1933 waarin het apoka­lyptische beest zich weer zou roeren. –
Deze biografische schets roept waarschijnlijk meer vragen op dan hij beantwoordt. Dat kan het begin zijn van een eigen onderzoek. De schrijver wil daar graag over van gedachten wisselen en is bereikbaar via kees.kromme@kpnmail.nl

naar artikel -Het grootste geheim van ons tijdperk-