woensdag 1 juni 2011

3a- Korte vertelling van de antichrist van Wladimir Solowjov

Uit Apokalyps Nu! voorjaar en zomer 2011 (in 2 delen).



WLADIMIR SOLOWJOV 1853-1900.

Korte vertelling van de Antichrist

Panmongolisme! Vreemd klinkt het woord,
Toch streelt het mijn gehoor
Alsof daarin een teken was
Van voorbeschikking Gods...

De twintigste eeuw is het tijdperk geweest van
de laatste grote oorlogen, binnenlandse twisten en revoluties. De
belangrijkste van deze oorlogen vond zijn oorsprong in de nog in de
negentiende eeuw in Japan opgekomen beweging van het Panmongolisme. De
Japanners, die met hun opvallend vermogen tot nabootsing zich de
uiterlijke vormen van de Europese cultuur verrassend snel hadden eigen
gemaakt, hadden ook enkele Europese ideeën van lagere orde
overgenomen. Uit kranten en geschiedenisboeken hadden zij vernomen dat
in het Westen panhellenisme, pangermanisme, pan-Slavisme en
panislamisme
opgang maakten. Daarop hebben zij de idee van het panmongolisme
gelanceerd. Dit beoogde alle Oost Aziatische volkeren onder Japanse
leiding te verenigen, teneinde een beslissende strijd te voeren tegen
de buitenlanders. Daarmee werden de Europeanen bedoeld.
Gebruikmakend van het feit dat Europa in het begin van de 20e eeuw de
laatste beslissende strijd voerde tegen de moslimwereld, begonnen de
Japanners met de tenuitvoerlegging van hun plan. Eerst werd Korea
bezet, vervolgens Peking, waar zij met hulp van de Chinese progressieve partij
de oude Mandsjoe dynastie ten val brachten en vervingen door een
Japanse. Weldra legden ook de Chinese conservatieven zich bij deze
feiten neer; zij begrepen dat zij van twee kwaden het minste moesten
kiezen namelijk verzoening met de verwante Japanners. De
onafhankelijkheid van de Chinese staat was in ieder geval niet meer te
handhaven en men zou zich hetzij aan de Europeanen hetzij aan de
Japanners moeten onderwerpen. Daarbij was het duidelijk dat de Japanse
overheersing weliswaar de volkomen overleefde vormen van het chinees
staatsbestel overboord zou gooien, doch de grondbeginselen van het
Chinese leven niet zou aantasten; bij een overheersing echter door
Europese machten, die om politieke redenen de christelijke
missionarissen steunden, zouden de diepste geestelijk grondvesten van
China in gevaar komen.
De traditionele haat der Chinezen tegen de Japanners stamde uit een
tijd toen de Europeaan hun nog onbekend was; nu maakte de aanwezigheid der
Europeanen deze oude haat tot een zinloze broedertwist. De Europeanen
waren volkomen buitenstaanders, waren uitsluitend vijanden, wier
overheersing op geen enkele wijze de rassentrots zou kunnen strelen. De
Japanse heersers hielden hen echter het aantrekkelijke lokaas voor van
het panmongolisme, dat in hun ogen ook de droeve noodzaak van een
uiterlijke europeanisering rechtvaardigde. 'Begrijpt toch' zo preekten
de Japanners, 'dat wij de bewapening van de westerse honden niet nemen
omdat wij hen toegedaan zijn, maar om hen met hun eigen wapens te
verslaan. Wanneer jullie je met ons verenigt en onze leiding in
praktische zaken aanvaardt, zullen wij binnenkort niet alleen de witte
duivels uit ons Azië verdrijven, maar ook hun eigen landen veroveren
en een echt wereldomspannend Rijk van het Midden stichten. Jullie hebt
gelijk met je nationale trots en je verachting voor Europeanen, maar
het is nutteloos deze gevoelens alleen als droombeelden te onderhouden
zonder ze in bewuste actie om te zetten. Ziet waartoe jullie
zelfgenoegzame politiek en jullie wantrouwen tegen ons - je natuurlijke
vrienden en beschermers - jullie hebben gevoerd: Rusland en Engeland,
Duitsland en Frankrijk hebben je land bijna geheel onder elkaar
verdeeld, en al jullie tijgerstreken hebben niet meer betekend dan het
machteloze gekwispel van een drakenstaart'.
De verstandige Chinezen zagen de juistheid van deze redenering in en de
Japanse dynastie kon vaste voet krijgen. Haar eerste taak was
vanzelfsprekend het stichten van een machtig leger en een grote vloot.
Een groot deel van het Japanse leger werd overgebracht naar China, waar
hij het kader leverde voor een reusachtig leger. Chinees sprekende
Japanse officieren bleken veel beter voor hun taak berekend dan de
Europese - die ontslagen werden - en de ontelbare bevolking van China,
Mandsjoerije, Mongolië en Tibet leverde genoeg bruikbare rekruten.
Reeds de eerste keizer uit de Japanse dynastie kon de kracht der
wapenen van het vernieuwde keizerrijk bewijzen, door de Fransen uit
Tonkin en Siam, en de Engelsen uit Birma te verdrijven, waardoor hij
aan het Rijk van het midden geheel Indo-China kon toevoegen.
Zij opvolger - Chinees van moederszijde - verenigde Chinese sluwheid en
soepelheid met Japanse energie, beweeglijkheid en ondernemingsgeest: In
Chinees Turkestan mobiliseert hij een leger van vier miljoen man en
terwijl hij Tsoeng Li Jamen de Russische ambassadeur vertrouwelijk
meedeelt dat dit leger bestemd is voor de verovering van India, dringt
de keizer de Russische Centraal Aziatische gebieden binnen. Daar brengt
hij de bevolking in opstand, trekt vervolgens snel over het Oeral
gebergte en overstroomt met zijn legers geheel Oost en Midden Rusland,
terwijl inderhaast gemobiliseerde Russische legers uit Polen en
Litouwen, uit Kiew en Wolhynië, uit Petersburg en uit Finland, elk
afzonderlijk naar het Oosten snellen.
Bij gebrek aan een vooraf opgesteld 'plan de campagne' en gezien de
enorme numerieke overmacht van de vijand, blijft voor de dappere
Russische troepen slechts een eervolle nederlaag over. De snelheid van
de aanval maakt samenvoeging van de legers onmogelijk en de
legerkorpsen moeten de een na de ander in verbitterde, kansloze gevechten het
onderspit delven.
De Mongolen moeten deze overwinningen duur betalen, maar zij kunnen hun
verliezen gemakkelijk aanvullen daar zij over alle oostelijke
spoorwegen beschikken. Een tweehonderdduizend man sterk Russisch leger dat reeds
lang aan de grens van Mandjsoerije lag, doet nog een vergeefse poging
het goed verdedigde China binnen te dringen. De keizer laat een deel
van zijn troepen in Rusland om de vorming van nieuwe legers te verhinderen
en de steeds talrijker wordende guerrillatroepen te bestrijden. Zelf
trekt hij met drie legers de Duitse grens over. Duitsland is echter
paraat en een der Mongoolse legers wordt totaal verslagen.
Terzelfder tijd komt echter in Frankrijk een partij met verlate
revancheambities aan de macht en weldra hebben de Duitsers een miljoen
vijandelijke bajonetten in de rug. Tussen hamer en aambeeld, moeten de
Duitsers de eervolle ontwapening, voorgesteld door de Chinese keizer,
accepteren. De juichende Fransen verbroederen zich met de geelhuiden,
verspreiden zich over heel Duitsland en raken al spoedig elk idee van
militaire discipline kwijt. De keizer geeft zijn troepen bevel de
overbodig geworden bondgenoten af te maken en deze order wordt met
Chinese nauwgezetheid uitgevoerd. In Parijs komt het tot een opstand
van arbeiders 'sans patrie' en vol geestdrift opent de hoofdstad van de
westers cultuur haar poorten voor de heerser uit het oosten.
Nadat de keizer zijn nieuwsgierigheid bevredigd heeft gaat hij naar
Boulogne, waar - onder dekking van een uit de Stille Oceaan gekomen
vloot - transportschepen worden klaargemaakt om zijn legers naar Groot
Brittannië over te brengen. Maar hij heeft geld nodig en de Engelsen
kopen zich met een miljard pond sterling vrij.
Binnen een jaar erkennen alle Europese staten de Chinese keizer als hun
heerser en worden zijn vazallen. De keizer laat in Europa een voldoende
bezettingsleger achter en keert terug naar het oosten, van waaruit hij
met zijn vloot expedities tegen Amerika en Australië onderneemt.
Een halve eeuw bleef Europa onder het nieuwe Mongoolse juk. Wat het
innerlijk leven betreft, werd deze periode gekenmerkt door een sterke
vermenging en een diep wederzijds doordringen van westerse en oosterse
ideeën; het was een herhaling op grote schaal van het oude
Alexandrijnse syncretisme. Op het gebied van het praktische leven
traden drie verschijnselen op de voorgrond: de overstroming van Europa door
Chinese en Japanse werkkrachten, hetgeen een sterke toespitsing der
sociaal-economische problemen tot gevolg had. De pogingen der heersende
klassen om dit probleem met lapmiddelen tot een oplossing te brengen,
en tenslotte de versterkte internationale activiteit van geheime
organisaties die een geheel Europa omvattende samenzwering vormden met
het doel de Mongolen te verdrijven en de onafhankelijkheid van Europa
te herstellen. Deze enorme samenzwering, waaraan ook plaatselijke
nationale regeringen deelnamen voorzover dat onder het waakzaam oog van Mongoolse
landvoogden mogelijk was, werd meesterlijk voorbereid en met volledig
succes uitgevoerd: Op het afgesproken tijdstip begint het afslachten
der Mongoolse soldaten, het afmaken of verdrijven der Aziatische arbeiders.
Overal duiken geheime kaders voor de Europese troepen op en de algemene
mobilisatie verloopt volgens een reeds lang tevoren nauwkeurig
uitgewerkt plan. De nieuwe keizer, kleinzoon van de veroveraar, haast
zich uit China naar Rusland, waar zijn ontelbare horden echter totaal
verslagen worden door het verzamelde Europese leger. De uiteengeslagen
resten keren tot diep in Azië terug en Europa wordt vrij.
Terwijl Europa vijftig jaar lang onderworpen was geweest aan Aziatische
barbaren als gevolg van de onenigheid der verschillende staten die
slecht aan hun eigen nationale belangen dachten, is de roemrijke
bevrijding het resultaat geweest van internationale organisatie der
verenigde krachten van de gehele Europese bevolking. Als natuurlijk
gevolg van dit evidente feit, verloor het traditionele stelsel der
afzonderlijke naties zijn betekenis en verdwenen bijna overal de
laatste overblijfsels van oude monarchistische instellingen.

Het Europa van de 21e eeuw was een bond van min of meer democratische
staten - de Verenigde Staten van Europa. De vooruitgang van de
materiële cultuur, die door de Mongoolse invasie en door de
bevrijdingsoorlog enigszins vertraagd was, begon weer vlug op gang te
komen. De problemen echter van de innerlijke ontwikkeling, de vragen
over leven en dood, over de bestemming van het heelal en van de mens -
door een veelheid van nieuwe fysiologische en psychologische
onderzoekingen en ontdekkingen nog ingewikkelder en verwarder
geworden - blijven nog steeds onopgelost. Slechts een, negatief, resultaat staat
vast: de definitieve ondergang van het theoretisch materialisme. De
voorstelling van het heelal als een stelsel van dansende atomen, en van
het leven als het resultaat van minimale veranderingen in mechanische
opeenhopingen van materie, konden geen denkend mens meer bevredigen. De
mensheid was deze fase van filosofische kinderlijkheid voor altijd
ontgroeid. Maar het was anderzijds ook duidelijk dat de mensheid het
kinderlijk vermogen tot een naïef, onbevangen geloof verloren had.
Begrippen als: God heeft het heelal uit het niets geschapen enz.,
werden zelfs op de basisscholen niet meer onderwezen. Het algemene niveau van
de voorstellingen over deze dingen was toch zoveel hoger geworden, dat
een dogmatiek op lager peil niet meer denkbaar was. Terwijl de grote
meerderheid der denkende mensen geheel zonder geloof bleef, werden de
weinige overgebleven gelovigen, als het ware gedwongen denkende Mensen
te worden, zodoende het woord van de Apostel vervullend: "Wees als
kinderen in uw hart, maar niet in uw denken."
In deze tijd was er onder de weinige gelovige, op het bovenzinnelijke
gerichte mensen, een merkwaardige man - velen noemden hem een supermens
- die zowel in zijn denken als in zijn voelen de kinderlijkheid
ontgroeid was. Hoewel hij nog jong was - tweeëndertig jaar - was hij
door zijn grote genialiteit reeds wijdvermaard als groot denker, als
schrijver en als actief maatschappelijk werker. Bewust van de grote
geestelijke kracht in zichzelf had hij steeds met overtuiging het
geestelijke verdedigd. Voor zijn heldere verstand stond de juistheid
vast van alles waarin men moet geloven: het Goede, God, de Messias. Hij
geloofde in dit alles, maar hij had alleen zichzelf lief. Hij geloofde
in God, maar diep in zijn hart, onwillekeurig en onbewust, verkoos hij
zichzelf boven Hem. Hij geloofde in het Goede, maar het Alziend Oog van
de Eeuwige wist dat deze mens zich voor de boze macht zou buigen, zodra
deze hem zou willen verleiden - niet door begoocheling van gevoelens op
lagere driften, ook niet door het sterke lokmiddel van de macht, maar
alleen door zijn mateloze eigenliefde. Deze eigenliefde was overigens
noch een onbewust instinct, noch een zinloze aanmatiging. Afgezien nog
van zijn buitengewone genialiteit, schoonheid en adel, scheen zijn
soberheid, onbaatzuchtigheid en actieve naastenliefde de grote
eigenliefde van deze grote geest, asceet en filantroop voldoende te
rechtvaardigen. En kon men het euvel duiden dat hij, die zo rijkelijk
met Gods gaven gezegend was, daarin een bijzonder teken zag van
Goddelijke gunst; dat hij zichzelf als de eerste na God begon te
beschouwen, als een soort unieke zoon van God ? Om kort te gaan: hij
beschouwde zich als degene die in werkelijkheid de Christus was.
Maar de eigen hoge waarde waarvan hij zich bewust was, voelde hij niet
als een morele verplichting tegenover God en de wereld, doch als een
recht en een superioriteit over anderen, in de eerste plaats Christus.
Aanvankelijk koesterde hij geen gevoelens van vijandschap jegens
Christus. Hij erkende Zijn betekenis en waarde als Messias, maar
oprecht zag hij in Hem slechts zijn eigen grote voorganger; de hoge morele daad
van Christus en het unieke van Zijn Verschijning op aarde, bleven voor
deze door eigenliefde verduisterde geest onbegrijpelijk. Hij redeneerde
als volgt: "Christus is vóór mij gekomen; ik ben de tweede; maar wat
in tijdsorde later komt is eigenlijk belangrijker. Ik kom als laatste,
aan het eind der geschiedenis, juist omdat ik de volmaakte, de
uiteindelijke verlosser ben. De andere Christus is mijn Voorloper. Zijn
roeping was mijn verschijning voor te zijn en haar voor te bereiden."
Vervuld van deze gedachte begon de grote man van de 21e eeuw alles wat
in het Evangelie gezegd is over de tweede verschijning, op zichzelf toe
te passen; hij redeneerde dat deze tweede verschijning niet van
dezelfde Christus zou zijn, doch dat in de plaats van de eerder verschenen
Christus een tweede, definitieve zou komen, dat wil zeggen: hij zelf.
In dit stadium bood de toekomstige mens nog weinig, dat als typisch of
oorspronkelijk kan gelden. Immers geheeld dezelfde blik op zijn
verhouding tot Christus had bijvoorbeeld Mohammed, een oprecht mens die
men niet van enige boze opzet kan betichten. Zijn uit eigenliefde
voortgekomen gevoel van de eigen superioriteit boven Christus,
rechtvaardigde deze mens nog met de volgende overwegingen: "Door Zijn
verkondiging en Zijn leven vol morele goedheid wilde de Christus de
mensheid verbeteren; ik echter ben geroepen de weldoener te zijn van
deze ten dele verbeterde, ten dele ook onverbeterlijke mensheid. Ik zal
alle mensen geven wat zij nodig hebben. Christus, de moralist,
verdeelde de mensen naar goede en kwade, ik zal ze verenigen door weldaden die
net zo noodzakelijk zijn voor de goeden als voor de kwaden. Ik zal de ware
vertegenwoordiger zijn van God, die de zon laat schijnen over goede en
slechte mensen, die de regen geeft voor rechtvaardigen en
nietrechtvaardigen. Christus heeft het zwaard gebracht - ik zal de
vrede brengen. Hij bedreigde de aarde met het verschrikkelijke Jongste
Gericht. Maar de laatste rechter zal ik zijn, en mijn oordeel zal niet
alleen een der waarheid zijn maar ook der genade. Er zal zeker ook
rechtvaardigheid in mijn oordeel zijn, maar niet om te vergelden maar
om te geven. Ik zal alle mensen doorzien en een ieder geven wat hij nodig
heeft." In deze verheven stemming wachtte hij op een goddelijk teken om
met de redding der mensheid te beginnen, op een ondubbelzinnige en
wonderbaarlijke bevestiging van het feit dat hij inderdaad de oudste
zoon, de geliefde Eerstgeborene Gods was. Hij wachtte en voedde zijn
eigenliefde met het bewustzijn van zijn bovenmenselijk deugden en
talenten, hij was immers, zoals reeds vermeld, een man van
onberispelijke moraliteit en uitzonderlijke genialiteit.
Zo wachtte de trotse rechtvaardige op een hoogste sanctie om met de
redding der mensheid te beginnen; Maar hij wacht tevergeefs. Hij is
reeds boven de dertig en er gaan nog eens drie jaar voorbij. Dan flitst
plotseling een gedachte door zijn hoofd, een trilling die tot in zijn
merg brandt: 'En als? ... Als niet ik maar die andere ... de man uit
Galilea ... Wat als Hij niet mijn Voorloper, maar de echte, de eerste
en de laatste is? Maar dan leeft Hij ... waar is Hij dan? En als Hij
plotseling bij mij zou komen nu, hierheen ... Wat moet ik Hem dan
zeggen? Ik zal dan moeten buigen voor Hem en net als de eerste de beste
domme Christen, als een eenvoudige Russische boer, en dwaas prevelen:
"Mijn God, Jezus Christus, wees mij, zondaar, genadig" of op mijn
gezicht neervallen als een Poolse boerin? Ik, het heldere genie, de
supermens? Neen, nooit!" Toen ontstond en groeide in zijn hart, in
plaats van de vroegere rationele koude eerbied voor God en Christus,
eerst een soort ontsteltenis en later een brandende, zijn hele wezen
samendrukkende en samentrekkende afgunst en een razende, adembenemende
haat.
"Ik! Ik! niet Hij! Hij leeft niet en zal niet leven! Hij is niet
opgestaan, is niet opgestaan, is niet opgestaan! Vergaan is Hij in het
graf, vergaan als..."
Met schuim op de mond snelt hij met krampachtige sprongen het huis uit,
de tuin uit, en loopt over een rotsachtig pas de duistere nacht in ...
Zijn woede komt tot bedaren en in haar plaats treden wanhoop en
vertwijfeling, dor en zwaar als de rotsen, somber als de nacht. Bij de
rand van een steil ravijn houdt hij stil; diep beneden hoort hij het
geruis van water dat zich over stenen stort. Een ondraaglijke droefheid
komt over hem heen - het is of er iets in hem wakker is geworden. 'Zal
ik Hem aanroepen, Hem vragen wat ik doen moet?" Voor zich in het donker
ziet hij een zacht, droevig gelaat. 'Hij heeft medelijden met me! ...
Neen, nooit! Niet opgestaan! Niet opgestaan! - Van de steile rand stort
hij zich in de afgrond.
Maar iets dat veerkrachtig was als een waterkolom vangt hem op in de
lucht; hij voelt iets dat lijkt op een elektrische schok en een
onbekende kracht werpt hem terug.
Een ogenblik verloor hij het bewustzijn en toen hij weer bij kwam, lag
hij op zijn knieën enkele schreden van de afgrond. Voor hem tekende
zich een nevelachtige lichtgevende figuur af met twee ogen die zijn
ziel doorboorden met hun ondraaglijk scherpe schittering. Hij ziet deze twee
ogen en hoort een wonderlijke stem; hij weet niet of die in hem of
buiten hem klinkt; zij klinkt hol, gedempt maar toch duidelijk,
metaalachtig en volkomen zielloos alsof zij uit een grammofoon kwam. De
stem sprak tot hem: Mijn geliefde zoon, in jou heb ik mijn welbehagen;
waarom heb jij je niet tot mij gewend? Waarom heb je die andere, die
dwaas en Zijn Vader vereerd? Ik ben je God en je Vader. En die
gekruisigde Bedelaar is een vreemde voor jou en voor mij. Ik heb geen
andere zoon dan jij, jij bent de enige, de eengeborene, mijn gelijke.
Ik heb je lief en verlang niets van je. Ook zó ben je voortreffelijk,
groot en machtig. Verricht je werk in je eigen naam en niet in de
mijne. Ik ben niet afgunstig. Ik bemin je en wil niets van je hebben.
Degene die jij als God beschouwde, verlangde gehoorzaamheid van Zijn
Zoon, absolute gehoorzaamheid tot op de dood aan het kruis - en aan het
kruis liet Hij Hem in de steek. Ik verlang niets van je. Ik zal je
helpen om jezelf, om je eigen waarde en voortreffelijkheid, vanwege
mijn zuivere, onbaatzuchtige liefde. Ontvang mijn geest! Zoals mijn geest je
eens baarde in schoonheid, zo schept hij je nu in kracht"
Bij deze woorden van de onbekende openden zich onwillekeurig de lippen
van de supermens, de doordringende ogen kwamen tot dicht bij zijn
gelaat en hij voelde hoe een scherpe, ijzig koude stroom in hem doordrong en
zijn hele wezen vervulde. Tegelijkertijd voelde hij in zich een
geweldige kracht opkomen, vergezeld van opgewektheid, lichtheid en
verrukking. Op hetzelfde ogenblik verdween de lichtgevende gestalte en
de twee ogen; hij voelde zich van de grond opgenomen en neergezet in
zijn tuin, voor de deur van zijn huis.
De volgende dag viel het niet alleen zijn bezoekers, maar ook de
bedienden op, hoe ongewoon, als bezield, hij er uitzag. Zij zouden nog
veel verbaasder geweest zijn als zij hadden kunnen zien met welke
bovennatuurlijke snelheid en met welk gemak hij, opgesloten in zijn
werkkamer, zijn beroemde boek schreef: "Open weg naar wereldvrede en
algemene welvaart".
De vroegere boeken van de supermens hadden, evenals zijn sociale
werkzaamheid, bij sommigen scherpe kritiek ontmoet. Deze kritiek kwam
van bijzonder religieuze mensen die daardoor geen gezag hadden - ik
vertel immers over de tijd waarin de Antichrist verschenen is - en
derhalve ook weinig gehoor vonden. Deze critici vestigden de aandacht
op de opvallende eigenliefde en zelfverering welke uit de geschriften van
de supermens bleek en op het gemis aan ware eenvoud, oprechtheid en
warmhartigheid.
Met dit nieuwe werk wist hij echter zelfs sommige van zijn oude critici
en tegenstanders aan zijn zijde te brengen. Uit dit boek, geschreven na
de gebeurtenis bij het ravijn, sprak een nieuwe geniale kracht. Het was
alomvattend en wiste alle tegenstellingen uit. Het verenigde edele
eerbied voor oude overleveringen met drieste vooruitstrevendheid in
sociaal-politieke eisen en richtlijnen, onbegrensde gedachtevrijheid
met het diepste begrip voor de waarde der mystiek, absoluut
individualisme met een warme toewijding aan het algemeen welzijn, het
meest verheven idealisme waar het leidende beginselen betrof, met
volledig realisme ten aanzien van de levensvatbaarheid van praktische
oplossingen. En dit alles was met een zo geniaal kunstenaarschap
samengevoegd en ineengeweven, dat iedere eenzijdige denker en ieder man
van de daad gemakkelijk het geheel kon inzien en aannemen, vanuit zijn
eigen persoonlijk gevormd standpunt, zonder dat hij iets behoefde te
offeren aan de waarheid zelf, of zich behoefde te verheffen boven zijn
eigen Ik, zonder hoe dan ook te zijn verplicht zijn eigen eenzijdigheid
te verlaten, zonder de noodzaak fouten in eigen opvattingen en streven
te verbeteren, of de verplichting hun onvolledigheid aan te vullen.
Dit machtige boek werd direct in de talen van alle beschaafde en enkele
onbeschaafde volken vertaald. Over de gehele wereld stonden duizenden
tijdschriften een jaar lang vol met de advertenties van uitgevers en de
lof van critici. Bij miljoenen werden de goedkope uitgaven met het
portret van de schrijver verkocht, en de gehele beschaafde wereld - en
dat was toen reeds bijna de gehele aardbol - weergalmde van de roem van
de weergaloze, de grote, de enige!
Niemand had iets tegen het boek, want voor ieder afzonderlijk scheen
het de openbaring van de totale waarheid.
Wat tot het verleden behoorde werd in dit boek met grote
rechtvaardigheid behandeld, het tegenwoordige van alle zijden beschouwd
en onpartijdig naar zijn waarde beoordeeld, en de betere toekomst sloot
zo aanschouwelijk en tastbaar op het heden aan, dat iedereen zei: "Dat
is nu precies wat wij nodig hebben; hier is een ideaal dat geen
wensdroom, hier is een plan dat geen hersenschim is!"
Zo sleepte de wonderschrijver niet alleen allen mee, hij was hen ook
welgevallig, zodat het woord van Christus vervuld werd:

"Ik ben gekomen in de Naam van mijn Vader en gij hebt mij niet
opgenomen; een ander zal komen in zijn eigen naam en hem zult gij
opnemen."

Want om opgenomen te worden moet men zich welgevallig kunnen maken.
Het is waar dat enkele godvrezende lieden, vol bewondering voor het
boek, toch de vraag stelden waarom Christus daarin niet éénmaal
genoemd werd. Maar de andere Christenen antwoordden: "God zij dank! In
de laatste paar honderd jaar is alles wat heilig is al genoeg vertreden
door allerlei ongeroepen ijveraars, zodat een diep religieus schrijver
thans zeer voorzichtig moet zijn. En wat wilt ge nog meer dan dat de
inhoud van dit boek doordrongen is van de ware christelijke geest van
actieve liefde en van een alomvattende welgezindheid." En daarmee
konden allen het eens zijn.
Kort na het verschijnen van 'De Open weg', welk boek de schrijver tot
de meest populaire mens maakte die ooit geleefd had, zou in Berlijn de
internationale constituerende vergadering gehouden worden van de
Verenigde Staten van Europa. Deze bond van staten was gesticht na een
reeks externe en interne oorlogen die samenhingen met de bevrijding van
het Mongoolse juk en de kaart van Europa drastisch gewijzigd hadden;
hij werd echter bedreigd door nieuwe botsingen, dit keer niet tussen staten
docht tussen politieke en sociale partijen. De leiders van de
gemeenschappelijke Europese politiek die tot de machtige broederschap
der vrijmetselaars behoorden, voelden het gemis aan een algemeen
uitvoerend orgaan. De met zoveel moeite bereikte Europese eenheid kon
ieder ogenblik weer uiteenvallen. In de Bondsraad was geen
eensgezindheid omdat het niet gelukt was alle plaatsen daarin te doen
bezetten door echte, in het werk ingewijde vrijmetselaars. De
onafhankelijke leden van het comité sloten onder elkaar afzonderlijke
overeenkomsten en een nieuwe oorlog dreigde.
Onder deze omstandigheden besloten de 'ingewijden' de uitvoerende macht
aan één persoon, met uitgebreide volmachten, over te dragen. De
belangrijkste kandidaat was het geheime lid van de orde: de 'komende
mens'. Hij was de enige die een wereldvermaardheid genoot. Van beroep
wetenschapsman (ballistiek), naar zijn vermogen grootkapitalist, had
hij overal goede betrekkingen tot financiële en militaire kringen. In een
andere, minder verlichte tijd, zou men het als bezwaar gevoeld hebben
dat er over zijn afkomst een waas van geheimzinnigheid hing. Zijn
moeder, een vrouw van lichte zeden, was bekend aan beide zijden van de
oceaan, en velen hadden alle dezelfde reden zich voor de vader van de
supermens te houden. Maar deze omstandigheden konden natuurlijk geen
betekenis hebben in een eeuw die zo vooruitstrevend was, dat hij tevens
de laatste zou zijn.
Met welhaast algemene stemmen werd de 'komende mens' verkozen tot
levenslang president van de Verenigde Staten van Europa; maar toen hij
op de tribune verscheen in de glans van zijn bovenmenselijke jonge
schoonheid en kracht en met bezielde welsprekendheid zijn
wereldomvattend programma had uitgelegd, besloot de meegesleepte en
betoverde vergadering in een vlaag van enthousiasme hem de hoogste eer
te bewijzen door hem uit te roepen tot Romeins imperator. Onder
algemeen gejubel werd het congres gesloten.
De grote uitverkorene kondigde een manifest af dat begon met de
volgende woorden: 'Volkeren der aarde! Mijn vrede geef ik u!' en dat eindigde
met: 'Volkeren der aarde! De beloften zijn vervuld! De eeuwige
wereldvrede is gewaarborgd.
Iedere poging hem te verbreken zal onmiddellijk op onweerstaanbare
tegenacties stuiten, want van nu af aan bestaat er op aarde maar één
centrale macht, die sterker is dan alle andere machten afzonderlijk of
te samen. Deze onweerstaanbare, alles overheersende macht is in handen
van mij, als gevolmachtigd uitverkorene van Europa, imperator van al
haar legers. Het internationale recht heeft eindelijk de sanctie
gekregen die tot nu toe ontbrak. Van nu af aan zal geen mogendheid
durven zeggen 'oorlog' als ik zeg 'vrede'. Volkeren der aarde - de
vrede zij met u!'
Het manifest had de gewenste uitwerking. Overal buiten Europa en in het
bijzonder Amerika, ontstonden sterke imperator-gezinde partijen, die
hun regeringen dwongen, zich op verschillende voorwaarden aan te
sluiten bij de Verenigde Staten van Europa onder de opperleiding van de
Romeinse imperator Alleen in sommige delen van Azië en Afrika bleven er nog
enkele onafhankelijke stammen en koninkrijkjes bestaan.
De imperator maakt met een klein doch uitgelezen leger, bestaande uit
Russische, Duitse, Poolse, Hongaarse en Turkse regimenten een militaire
wandeling van Oost Azië tot aan Marokko toe en onderwerpt zonder veel
bloedvergieten, alle tegenstribbelenden. In alle landen van beide
halfronden stelt hij zijn stadhouders aan, gekozen uit hem toegewijde
plaatselijke lieden met Europese opvoeding. In de heidense landen roept
de bekoorde en betoverde bevolking hem uit tot hun oppergod. In één
jaar tijd komt een wereldkoninkrijk tot stand in de volle en
letterlijke betekenis van dit woord. De kiemen van de oorlog zijn definitief
vernietigd. De wereldvredesraad komt voor de laatste maal bijeen; nadat
zij geestdriftig de lof gezongen heeft van de grote vredestichter, heft
zij, overbodig geworden, zichzelf op.
In het volgend jaar van zijn bewind publiceerde de Romeinse en
wereldimperator een nieuw manifest:
'Volkeren der aarde! Ik heb u de vrede beloofd en ik heb hem u gegeven.
Maar vrede is slechts mooi waar welvaart heerst. Wie in vredestijd door
armoede bedreigd wordt, voor hem is de vrede geen vreugde. Komt tot
mij, allen die honger en koude lijdt en ik zal u verzadigen en verwarmen.'
Daarna kondigde hij de eenvoudige en alomvattende sociale hervormingen
aan, die reeds in zijn boek waren aangeduid en die toen reeds alle
nobele en helder denkende hoofden bekoord hadden. Dank zij de
concentratie in zijn handen van alle financiële middelen en van enorme
hoeveelheden onroerende goederen, kon hij nu deze hervorming doorvoeren
naar de wens van de armen, zonder de rijken voelbaar te schaden. Ieder
ontving nu naar zijn bekwaamheid en prestatie, en iedere prestatie werd
naar inspanning en kwaliteit gewaardeerd.
De nieuwe heerser der aarde was vóór alles een warmhartig
mensenvriend - maar hij was niet alleen een vriend van mensen doch ook
van de dieren. Hijzelf was vegetariër; hij verbood de vivisectie en
voerde een strenge controle in op de slachthuizen. Op alle mogelijke
manieren moedigde hij de verenigingen voor dierenbescherming aan. Maar
belangrijker dan deze bijzonderheden was de vaststelling van dit
grondbeginsel der menselijke gelijkheid: gelijke verzadigdheid voor
allen.
Dit gebeurde in het tweede jaar van zijn heerschappij. Het
sociaal-economische probleem was definitief opgelost. Maar terwijl
verzadiging de eerste behoefte van is van zij die honger hebben, eisen
de verzadigden wat anders. Zelfs verzadigde dieren hebben niet alleen
behoefte aan slapen, doch ook aan spelen. Dat geld des te meer voor de
mensheid die vanouds na 'brood' ook naar 'spelen' heeft verlangd.
De keizerlijke supermens wist wat voor zijn mensenmassa's nodig was.
Juist toen kwam tot hem te Rome een groot magiër uit het Verre Oosten,
omgeven door een wolk van vreemde verhalen en rare vertelsels. Hij zou,
volgens geruchten, verspreid onder de neo-boeddhisten, van goddelijke
afstamming zijn: een zoon van de zonnegod Soeria en een riviernimf.
Deze magiër, Apollonius genaamd, zonder twijfel een geniaal mens, half
Aziaat en half Europeaan, katholiek bisschop in partibus infidelium,
verenigde op wonderbaarlijke wijze in zich de beheersing van alle
nieuwe theorieën en technische toepassingen van de westerse wetenschap met de
kennis en de mogelijkheid in toepassing te brengen wat echt en
waardevol was in de traditionele mystiek van het oosten. De uitwerking van deze
combinatie van vermogens was verbazingwekkend. Zo beheerste Apollonius
de half wetenschappelijke, half magische kunst, de atmosferische
elektriciteit aan te trekken en naar zijn wil te richten. Het volk zei
dat hij vuur uit de hemel kon laten vallen. Hij bepaalde er zich echter
toe om met zijn ongehoorde wonderkunsten op de verbeelding van de massa
te werken, en misbruikte zijn macht vooralsnog niet om enig bepaald
doel te bereiken.
Deze kwam dus bij de grote imperator, begroette hem als de ware zoon
Gods en verklaarde dat hij in de geheime boeken van het oosten
voorspellingen had gevonden die rechtstreeks wezen op hem, de
imperator, als de uiteindelijke verlosser en rechter van het heelal; vervolgens
bood hij de imperator aan, zichzelf en zijn kunst in zijn dienst te
stellen.
De bekoorde imperator ontving hem als een geschenk des hemels,
verleende hem schitterende titels en voortaan waren deze beide onafscheidelijk.
Zodoende kregen allen volkeren der aarde die door hun heerser met
weldaden overladen waren, behalve de wereldvrede en de verzadiging van
hun honger, bovendien nog de mogelijkheid voortdurend te genieten van
de meest verscheiden en onverwachte wonderen en tekenen. Zo werd het derde
jaar van de heerschappij van de supermens besloten.
Na de gelukkige oplossing van de politieke en maatschappelijke
problemen, moest de kwestie der godsdiensten te hand worden genomen. De
vraag werd door de imperator zelf ter tafel gebracht en wel in de
eerste plaats met betrekking tot het christendom.
In die tijd was de positie van het christendom ongeveer zó: de
christenen waren in aantal zeer geslonken - over de gehele aarde waren
er niet meer dan een 45 miljoen overgebleven - maar daarbij was het
morele peil gestegen, het christendom was zuiverder geworden en had aan
kwaliteit gewonnen wat het aan kwantiteit had ingeboet. Er waren geen
christenen meer die niet een echte spirituele verhouding tot het
christendom hadden. De verschillende christelijke confessies waren in
ledental ongeveer evenredig verminderd, zodat hun onderlinge numerieke
verhouding ten naastenbij gelijk was gebleven. Wat de wederzijdse
gevoelens betreft, was de vijandigheid weliswaar niet geheel verdwenen
maar toch zeer verzacht en de tegenstellingen hadden hun
oorspronkelijke scherpte verloren. Het pausdom was reeds lang uit Rome verdreven en had
na lange omzwervingen een toevlucht gevonden in Petersburg, onder
voorwaarde dat het geen propaganda in het land zou maken. In Rusland
nam het eenvoudiger vormen aan. Zonder de samenstelling van zijn
noodzakelijke collegae en officiae belangrijk te wijzigen, moest het
karakter van hun activiteit vergeestelijkt en tegelijk het rijke
ritueel en ceremonieel aanzienlijk vereenvoudigd worden. Vele merkwaardige en
op het uiterlijke ingestelde gewoonten werden officieel wel nooit
afgeschaft, doch raakten vanzelf in onbruik. In alle overige landen en
in het bijzonder in Noord Amerika, telde de katholieke geestelijkheid
nog vele vertegenwoordigers met een sterke wil, onvermoeibare energie
en onafhankelijke positie, die de eenheid van de Katholieke Kerk steunden
en haar internationale, kosmopolitische betekenis in stand hielden.
Het Protestantisme had Duitsland nog steeds als de voornaamste
vertegenwoordiger, vooral nadat een groot deel der Anglicaanse Kerk
zich met de Katholieke had herenigd; het had zich gereinigd van enkele
extreem negatieve groeperingen, waarvan de aanhangers openlijk tot
religieuze onverschilligheid of tot ongeloof waren vervallen. Slechts
de echte gelovigen bleven in de Protestantse Kerk; aan hun hoofd stonden
mensen die grote kennis aan diepe religiositeit paarden; zij streefden
ernaar om in zichzelf het levende beeld van het oude, ware christendom
te doen herrijzen.
De Russische Orthodoxie had weliswaar vele miljoenen van haar
vermeende, nominale leden verloren nadat de politieke gebeurtenissen de officiële
positie van de Kerk veranderd hadden, maar zij had daarvoor de vreugde
ervaren aan een hereniging met de beste elementen van de 'oudgelovigen'
en zelfs met enkele sekten van positief-religieuze richting. Deze
hernieuwde Kerk begon, zonder numeriek te groeien, toch een grote
innerlijke geestkracht te ontwikkelen. Dit kwam sterk tot uiting in
haar strijd tegen enkele extreme sekten die zich zowel onder het gewone volk
als onder de hogere klassen uitbreidden en niet vrij waren van
demonische en satanische elementen.
Geschokt en uitgeput door de voorafgegane revoluties en oorlogen hadden
de christenen in de eerste twee jaren van het bewind van de nieuwe
heerser, tegenover hem en zijn vreedzame hervormingen een houding
aangenomen van welwillende afwachting, soms ook van sympathie of zelfs
van grote geestdrift. Maar in het derde jaar, na het verschijnen van de
grote magiër, rezen bij vele orthodoxen, katholieken en protestanten
ernstige bedenkingen en antipathie. De teksten in de Evangeliën en de
brieven der Apostelen waarin sprake is van de 'vorst der wereld' en van
de Antichrist, begon men nauwkeuriger te lezen en levendig te
bespreken.
Uit zekere tekens begreep de imperator dat er een onweer op komst was,
en hij besloot de zaak vlug op te helderen. In het begin van het vierde
jaar van zijn heerschappij stelde hij een manifest op gericht tot alle
christenen zonder onderscheid van confessie, en nodigde hen uit
gevolmachtigde vertegenwoordigers te zenden naar een oecumenisch
concilie, te houden onder zijn voorzitterschap.
De residentie was tegen deze tijd overgebracht van Rome naar Jeruzalem.
Palestina was reeds een autonoom gebied, hoofdzakelijk bevolkt en
geregeerd door Joden. Jeruzalem, dat reeds een vrije stad was, werd nu
ook keizerlijke residentie. De christelijke heiligdommen bleven
ongeschonden, maar op het hele grote plateau Charam-esch-Scherif, van
Birket-Israin en de huidige kazerne aan de éne zijde tot de El-Aksa
moskee en de 'stallen van Salomo' aan de andere, was een reusachtig
gebouw verrezen. Behalve de twee oude moskeeën die ingesloten waren,
bevatte dit complex een grote 'Rijkstempel voor de eenheid van alle
erediensten' en twee prachtige paleizen voor de imperator met
bibliotheken, musea en speciale vertrekken voor magische proeven en
oefeningen. In dit gebouw, dat half tempel en half paleis was, zou op
veertien september het oecumenisch concilie geopende worden. Aangezien
de Protestantse Kerk geen gewijd priesterschap kent, hadden de
katholieke en orthodoxe kerkelijke autoriteiten, overeenkomstig de wens
van de imperator besloten een zeker aantal van hun gemeenteleden die om
hun vroomheid en toewijding aan de kerkelijke zaak bekend waren, toe te
laten, teneinde een zekere pariteit te bereiken in de
vertegenwoordigingen van alle stromingen van het christendom. En daar
ook leken toegelaten waren, was het niet mogelijk de lagere
geestelijkheid, monniken en priesters van deelneming uit te sluiten.
Zodoende overschreed het aantal deelnemers aan het concilie de
drieduizend, terwijl ongeveer een half miljoen christelijke pelgrims
Jeruzalem en geheel Palestina overstroomden.
Drie persoonlijkheden traden onder de deelnemers bijzonder op de
voorgrond. In de eerste plaats paus Petrus II die van rechtswege aan
het hoofd van het katholieke deel van het concilie stond. Zijn voorganger
was op weg naar het concilie overleden en een te Damascus bijeengekomen
conclaaf had de kardinaal Simone Barionini tot paus gekozen, die de
naam Petrus II aannam. Hij was van eenvoudige afkomst, geboren in de streek
rond Napels en was bekend geworden als prediker der Carmelieten. Hij
had zich zeer verdienstelijk gemaakt in de strijd met een satanische sekte
die zich in Petersburg en omgeving sterk had uitgebreid en niet alleen
orthodoxen maar ook katholieken verleidde. Benoemd tot aartsbisschop
van Mogilev en later verheven tot kardinaal, scheen hij voorbestemd voor de
tiara. Paus Petrus II was ongeveer vijftig; hij was niet groot, doch
van een stoere lichaamsbouw, had een rood gezicht, een haviksneus en dikke
wenkbrauwen. Onstuimig van aard, sprak hij met vuur en met brede
gebaren; hij sleepte zijn toehoorders meer mee dan dat hij ze
overtuigde. De nieuwe paus toonde wantrouwen en weerzin voor de
wereldheerser, vooral sinds zijn voorganger, op aandringen van de
imperator, erin toegestemd had vóór zijn vertrek naar het concilie,
de exotische bisschop Apollonius tot kardinaal te benoemen. Petrus II
hield deze voor een twijfelachtig katholiek en voor een onmiskenbare
zwendelaar.
De werkelijke, hoewel niet de officiële leider van de orthodoxen was
de starets Joannes, een bekende figuur bij het Russische volk. Hoewel
hij officieel tot de rustende bisschoppen werd gerekend, leefde hij
niet in een klooster maar doorkruiste voortdurend het land in alle
richtingen. Vele legenden waren over hem in omloop. Sommigen beweerden
dat hij de herrezen Fedor Koezmitsj was, dat wil zeggen, tsaar
Alexander I die bijna drie eeuwen vroeger geboren was. Anderen gingen nog verder
en beweerden dat hij de ware priester Joannes was, dat is de Apostel
Joannes, die nooit was gestorven en die zich de laatste tijd openlijk
vertoonde. Zelf sprak Joannes nooit over zijn herkomst of zijn jeugd.
Hij was nu een zeer oude maar montere grijsaard, met witte lokken en
een baard die eigenlijk meer geel of zelfs groenachtig was, lang en mager,
met bolle, ietwat roze wangen, met levendige, glanzende ogen en een
ontroerende goedhartigheid die zowel uit zijn gezicht als uit zijn
woorden sprak. Hij droeg steeds een witte soutane en een wijde witte
mantel.
Aan het hoofd van de protestantse delegatie stond de zeer geleerde
Duitse theoloog, professor Ernst Pauli. Het was een mager oude mannetje
met een enorm voorhoofd, een puntige neus en een gladgeschoren kin.
Zijn ogen hadden een merkwaardige woeste, maar ook goedige uitdrukking; hij
wreef zich voortdurend in de handen, schudde het hoofd, fronste
dreigend de wenkbrauwen en schoof zijn lippen naar voren. Daarbij schitterden
zijn ogen en stootte hij op sombere toon korte klanken uit: 'zo' - 'nou
ja'. Hij was deftig gekleed in een lange domineesjas met enkele
onderscheidingen, en een witte das. De opening van het concilie was
indrukwekkend. Tweederde van de enorme tempel gewijd aan de 'eenheid
van alle erediensten' was bezet met banken en andere zitplaatsen voor de
deelnemers, een derde was in beslag genomen door een hoog platform
waarop, achter de troon van de imperator en de iets lagere zetel van de
grote magiër (die ook kardinaal en rijkskanselier was), zich rijen
fauteuils bevonden voor de ministers, hovelingen en
staatssecretarissen.
Terzijde stonden nog lagere rijen fauteuils waarvan de bestemming
onbekend was. Op de galerijen waren orkesten en op een naburig plein
waren twee garderegimenten en een batterij artillerie opgesteld voor
het lossen van saluutschoten.
De deelnemers aan het concilie hadden tevoren in de verschillende
kerken hun godsdienstoefeningen gehouden. De opening van het concilie moest
een volkomen werelds karakter dragen. Toen de imperator samen met de grote
magiër en hun gevolg binnentraden, speelde het orkest de 'mars der
eenheidsmensheid' die als internationale rijkshymne diende; alle
deelnemers stonden op van hun plaatsen, zwaaiden met hun hoeden en
riepen driemaal luid: 'Vivat! Hij leve lang!'
De imperator, staande naast de troon, strekte zijn hand uit met een
majestueus en welwillend gebaar en sprak met heldere, welluidende stem:
'Christenen van alle gezindten! Mijn beminde onderdanen en broeders!
Vanaf het begin van mijn heerschappij, welke de Allerhoogste heeft
gezegend met zulke heerlijke en roemrijke daden, heb ik nooit reden
gehad ontevreden over u te zijn: U heeft steeds uw plichten vervuld
naar geloof en geweten. Maar voor mij is dat nog niet genoeg. Mijn oprecht
liefde tot u, beminde broeders, verlangt naar wederkerigheid. Ik wens
dat ge mij erkent als uw ware leider in elk werk ondernomen voor het
welzijn der mensheid en dit niet uit plichtsgevoel, maar uit warme
liefde. En ziehier, behalve wat ik reeds voor u allen doe, wil ik u nog
bijzondere gunsten bewijzen. Christenen waarmee zou ik u kunnen
verblijden? Wat zou ik aan u kunnen geven, niet als onderdanen doch als
gelijkgezinden, als mijn broeders? Christenen, zeg mij wat voor u het
meest waardevolle is in het christendom, opdat ik mijn krachten daarop
kan richten!' Hij zweeg en wachtte; een dof gemompel vervulde de
tempel.
De deelnemers fluisterden met elkaar. Met heftige gebaren legde paus
Petrus iets uit aan zijn omgeving. Professor Pauli schudde het hoofd en
smakte verwoed met zijn lippen. Starets Joannes boog zich naar een
oosterse bisschop en een Kapucijn en legde hun zacht en nadrukkelijk
iets uit. Na enkele minuten gewacht te hebben, richtte de imperator
zich weer tot het concilie met dezelfde minzame stem, waarin echter een
haast onmerkbare ironische toon klonk: 'Geliefde christenen,' sprak hij, 'ik
begrijp hoe moeilijk een rechtstreeks antwoord voor u is. Ook daarin
wil ik u helpen. U bent helaas al zo lange tijd onderling verdeeld in
verschillende gezindten en partijen, dat het zeer wel mogelijk is dat
ge geen gemeenschappelijke wens meer hebt. Maar wanneer ge niet met elkaar
tot overeenstemming kunt komen, hoop ik dit te bereiken door aan allen
gelijke liefde te bewijzen en gelijke bereidheid te tonen om het ware
verlangen van een ieder te vervullen. Beminde christenen! Ik weet dat
voor velen en niet de geringsten onder u, het meest waardevolle in het
christendom de geestelijke autoriteit is, welke het zijn wettige
vertegenwoordigers geeft, vanzelfsprekend niet voor hun persoonlijk
voordeel, doch voor het algemeen welzijn, omdat deze geestelijke orde
en morele discipline die zo nodig zijn voor allen, op deze autoriteit
steunt. Waarde broeders katholieken! Hoe goed kan ik uw standpunt
begrijpen en hoe graag zou ik mijn heerschappij steunen op de
autoriteit van uw geestelijk hoofd! Opdat u niet meent dat dit slecht vleierij en
lege woorden zijn, verklaren wij hier plechtig onze wil van
alleenheerser: de eerste bisschop van alle katholieken, de roomse paus,
wordt van nu af hersteld op zijn troon te Rome met alle rechten en
prerogatieven van deze titel en deze Stoel, die hij ooit ontvangen
heeft van onze voorgangers vanaf Constantijn de Grote. En van u, broeders
katholieken, verwacht ik daardoor alleen uw eerlijke en hartelijke
erkenning van mij als uw enige verdediger en beschermer. Laat degenen
die mij naar geweten en gevoelen als zodanig erkennen hier bij mij
komen.' Daarbij wees hij op de lege plaatsen op het platform. Verheugd
uitroepend: 'Gratias agimus! Domine! Salfum fac magnum imeratornen'
bestegen bijna alle vorsten der Katholieke kerk, kardinalen en
bisschoppen, een groot deel der gelovige leken en meer dan de helft van
de monniken het platform en namen, na diepe buigingen in de richting
van de imperator plaats in de fauteuils. Maar beneden, in de vergadering,
zat paus Petrus II op zijn plaats, kaarsrecht en onbeweeglijk als een
marmeren beeld. Die hem omringd hadden, waren op het platform. Maar de
uitgedunde groep monniken en leken die beneden waren gebleven, schoven
naar hem toe en vormden een dichte ring om hem heen, waaruit een
aanhoudend gefluister opsteeg: 'Non praevalebunt, non portae inferni.'
Met een verbaasde blik op de onbeweeglijke paus, vervolgde de imperator
met verheffing van stem: 'Geliefde broeders! Ik weet dat er onder u ook
zijn die de grootste waarde van het christendom zien in zijn heilige
overlevering, in oude symbolen, gezangen en gebeden, iconen en
cultusriten. Inderdaad, wat kan kostbaarder zijn voor een gelovige
ziel?
Nu moet u weten, mijn geliefden, dat ik heden statuten goedgekeurd heb
en ruime middelen heb toegewezen voor een wereldmuseum van christelijke
archeologie in onze roemrijke rijksstad Constantinopel. Het doel van
dit museum zal zijn het verzamelen, bewaren en bestuderen van
gedenkwaardige kerkelijke oudheden, in het bijzonder die uit het oosten. Nu verzoek ik
u morgen nog een commissie uit uw midden te kiezen, die met mij de
maatregelen zal bespreken welke nodig zijn om de huidige zeden,
gewoonten en gebruiken nader te brengen tot de overleveringen en
instellingen van de heilige Orthodoxe Kerk. Orthodoxe broeders! Degenen
die achter mijn plan kunnen staan en die mij van harte als hun ware
leider en meester kunnen aanvaarden, die komen tot mij.' Het grootste
deel der hoogwaardigheidsbekleders uit het oosten en uit het noorden,
de helft der vroegere oud-gelovigen en meer dan de helft der orthodoxe
priesters en leken bestegen met vreugdekreten het platform, scheef
kijkend naar de daar trots zittende katholieken. Maar de starets
Joannes bewoog niet en zuchtte luid. Toen de menigte om hem heen sterk
uitgedund was, verliet hij zijn bank en ging dichter bij paus Petrus en diens
kringetje zitten. De rest van de orthodoxen die niet naar het platform
waren gegaan, volgden hem.
Weer sprak de imperator: 'Dierbare christenen! Ik ken onder u ook
dezulken, die in het christendom de meeste waarde hechten aan de
persoonlijke overtuiging van de waarheid en aan het vrije onderzoek van
de Heilige Schrift. Het is niet nodig erover uit te wijden hoe ik
daarover denk. Het is u wellicht bekend, dat ik op jeugdige leeftijd
reeds een groot werk schreef over bijbelkritiek. Dit werk heeft toen
een zekere opschudding veroorzaakt en was het begin van mijn bekendheid.
Waarschijnlijk als herinnering aan dit feit, heeft de universiteit van
Tübingen mij dezer dagen verzocht, van haar het eredoctoraat in de
theologie te willen ontvangen. Ik heb laten antwoorden dat ik dit
aanbod gaarne en met dankbaarheid aanvaard. Vandaag heb ik, tegelijk met het
museum voor christelijke archeologie, de stichtingsakte ondertekend van
het wereldinstituut voor vrije en alzijdige studie der Heilige Schrift
van alle mogelijke gezichtspunten en voor beoefening van alle verwante
wetenschappen, met een jaarlijkse begroting van anderhalf miljoen mark.
Wie van harte kan instemmen met dit bewijs van mijn gezindheid en wie
mij oprecht wil erkennen als zijn soevereine leider, wordt verzocht
hier te komen bij de nieuwe doctor in de theologie.' Even scheen een vreemde
grijns te spelen om de mooie lippen van de grote man. Meer dan de helft
van de geleerde theologen bewoog zich naar het platform, zij het met
enig talmen en enige aarzeling. Allen keken om naar professor Pauli die
als vastgegroeid op zijn plaats bleef zitten. Hij liet het hoofd hangen
en bleef met gebogen rug ineengedoken zitten. De geleerde theologen die
het platform betreden hadden, waren verlegen en een van hen sprong
naast de trap direct van het platform af en liep hinkend toe op professor
Pauli en de minderheid die bij hem gebleven was. Professor Pauli hief
het hoofd op; met een onbestemde beweging stond hij op, liep, begeleid
door zijn standvastige gelijkgezinden, langs de intussen lege banken en
nam met hen plaats bij starets Joannes en paus Petrus met hun aanhang.
Het merendeel van de deelnemers aan het concilie, met inbegrip van
bijna alle hoogwaardigheidsbekleders uit oost en west, bevonden zich op het
platform. Beneden waren alleen de drie bij elkaar gedrongen
mensengroepen overgebleven rond staret Joannes, paus Petrus en
professor Pauli. Op bedroefde toon richtte de imperator zich tot hen: 'Wat kan ik
nog voor u doen? Zonderlinge mensen! Wat wilt u van mij? Ik weet het
niet. Zegt mij nu zelf, christenen die verlaten zijt door de
meerderheid van uw broeders en leiders, veroordeeld door het gevoel van het volk,
wát is u het dierbaarste in het christendom?'
Toen verrees staret Joannes gelijk een witte kaars en antwoordde
zachtmoedig: 'Grote heer! Voor ons is het dierbaarste in het christendom Christus
zelf - Hij zelf en alles wat van Hem komt, want wij weten dat in Hem de
Goddelijke Volheid belichaamd is. Maar wij zijn bereid, Heer, ook van u
het goede aan te nemen, mits wij echter in uw gulle hand de heilige
hand van Christus erkennen. En op uw vraag wat u voor ons doen kunt, kan ik
een duidelijk antwoord geven: 'belijd hier voor ons Jezus Christus,
Gods Zoon, Die vlees is geworden, opgestaan is van de doden en Die zal
wederkomen - belijd Hem en wij zullen u met liefde aanvaarden al de
echte voorloper van Zijn tweede heerlijke komst.'
Hij zweeg en richtte zijn blik op het gelaat van de imperator. Met deze
gebeurde iets onheilspellends. Een helse storm, zoals in die fatale
nacht, steeg in hem op. Hij verloor volkomen zijn innerlijk evenwicht
en moest al zijn gedachten concentreren om zijn uiterlijke zelfbeheersing
niet te verliezen en zich niet voortijdig te verraden. Het kostte hem
een bovenmenselijke inspanning zich niet met een wilde kreet op de
spreker te werpen en hem met zijn tanden te verscheuren. Opeens hoorde
hij de bekende onaardse stem: 'Zwijg en vrees niet.' Hij zweeg. Alleen
zijn doodsbleke en nors geworden gelaat was vertrokken en uit zijn ogen
schoot vuur. gedurende de woorden van de starets Joannes had de magiër gehuld
gezeten in zijn zeer wijde driekleurig mantel, die het kardinaalspurper
geheel bedekte, en het scheen alsof hij onder die mantel iets
uitvoerde, zijn ogen schitterden van inspanning en zijn lippen gewogen. Door de
open ramen van de tempel kon men een grote zwarte wolk zien naderen -
het werd pikdonker.
Starets Joannes kon zijn verbaasde en geschrokken ogen niet van het
gelaat van de zwijgende imperator afhouden... Ineens wankelde hij
ontsteld achteruit en zich omwendend riep hij met verstikte stem:
'Kindertjes, de Antichrist!' Op hetzelfde ogenblik ontvlamde in de
tempel met een oorverdovende donderslag, een bliksemkogel over de
starets. Alleen verstijfden van schrik, en toen de verdoofde christenen
weer tot zichzelf kwamen, lag starets Joannes dood ter aarde.
De imperator, bleek maar kalm, sprak tot de vergadering: 'U hebt Gods
oordeel gezien. Ik heb niemands dood gewild, maar mijn hemelse Vader
wreekt zijn geliefde Zoon. De zaak is beslist. Wie zal de Allerhoogste
tegenspreken? Secretarissen schrijft: Het oecumenisch concilie van alle
christenen heeft eenstemmig belsloten, nadat de waanzinnige
tegenstander van de goddelijke grootheid door het hemelse vuur was neergeslagen, de
heersende imperator van Rome en van de gehele wereld te erkennen als
zijn hoogste leider en heerser.'
Plotseling klonk door de tempel, luid en duidelijk, één enkel woord:
'Contradicitur'. Paus Petrus II had zich verheven. Bevend van toorn en
met een purperrood gelaat, hief hij zijn staf in de richting van de
imperator: 'Onze Heerser is Jezus Christus, Zoon van de levende God.
Wie gij zijt hebt ge gehoord. Weg van ons, Kaïn, broedermoordenaar! Weg,
vat van de duivel! Door de macht van Christus verdrijf ik, dienaar van
Gods dienaren, u, schurftige hond, voor eeuwig uit Gods bescherming en
zend u terug naar uw vader - de satan! Anathema! Anathema!'. Terwijl
hij sprak, bewoog de grote magiër onrustig onder zijn mantel: luider
dan het laatste 'Anathema!' dreunde een donderslag - en de laatste paus
viel levenloos neer. 'Zo zullen al mijn vijanden vergaan door de hand
van mijn Vader,' sprak de imperator. En de bevende kerkvorsten riepen:
'Pereant, pereant!' De imperator wendde zich om en verliet langzaam de
tempel door een deur aan de achterzijde van het platform, steunend op
de schouder van de grote magiër en begeleid door zijn volgelingen.
In de tempel bleven de twee lijken achter en een samendrongen groepje
christenen, halfdood van schrik. De enige die zijn hoofd niet kwijt
was, was professor Pauli. Het scheen wel of de algemene ontsteltenis in hem
alle geestelijke krachten opgewekt had. Ook zijn uiterlijk was
veranderd: hij maakte een majestueuze en geïnspireerde indruk. Met
resolute stappen besteeg hij het platform, ging op een der lege zetels
der staatssecretarissen zitten en begon iets op een vel papier te
schrijven. Toen hij klaar was, stond hij op, en las met luide stem:
'Tot lof en eer van onze enige Verlosser Jezus Christus! Het oecumenisch
concilie van Gods Kerken, te Jeruzalem bijeen, gehoord hebbende hoe
onze meest gelukzalige broeder Joannes, leider van het oostelijk
christendom, de grote bedrieger en Gods vijand ontmaskerd heeft als de Antichrist,
zoals die voorspeld is in Gods Woord, en vernomen hebbende hoe onze
meest gelukzalig vader Petrus, leider van het westelijk christendom,
hem naar wet en recht voor altijd uit Gods Kerk heeft gestoten, neemt nu,
voor de lichamen van deze beide voor de waarheid vermoorde getuigen van
Christus, het volgende besluit: ieder contact met de verstotene en zijn
afgrijselijke groep aanhangers te verbreken, zich in de woestijn terug
te trekken en daar de zekere komst van onze ware heerser, Jezus
Christus, af te wachten.'
Geestdrift greep de menigte aan en luide stemmen riepen: 'Adveniat!
Advenit cito! Kom, Herr Jesu, komm! Griadi Gospodi Isuse!'
Professor Pauli schreef verder en las voor: 'Dit eerste en laatste
besluit van het laatste oecumenische concilie, eenstemmig genomen zijn,
ondertekenen wij met onze namen...' en hij maakte een uitnodigend
gebaar tot de menigte. Haastig bestegen allen het platform en ondertekenden
het stuk. Áls laatste tekende met grote gotische letters 'duorum
defunctorum testium locum tenens Ernst Pauli'.
'Laten we thans gaan met onze schrijn van het laatste testament,' zei
hij en wees op de twee doden. De lichamen werden op draagbaren gelegd
en langzaam begaven de christenen zich, onder het zingen van Latijnse,
Duitse en Oud-Russische kerkelijke hymnen naar de uitgang van
Chraram-esch-Scherif. Daar werd de processie tegengehouden door een,
door de imperator gezonden staatssecretaris, vergezeld van een officier
met een garde-compagnie. De soldaten vatten post bij de uitgang terwijl
de staatssecretaris op een verhoging ging staan en voorlas: 'Bevel van
de goddelijke hoogheid: om het christelijke volk op de hoogte te
brengen en het te beschermen tegen kwaadwillige lieden die onrust en verleiding
zaaien, achten Wij het heilzaam de lijken van de twee oproerkraaiers,
gedood door het hemelse vuur, in het openbaar tentoon te stellen in de
Straat der Christenen (charet-en-Nassara), bij de ingang van de
voornaamste tempel van deze religie, genaamd de Kerk van het Heilige
Graf, of ook de Kerk der Opstanding, zodat allen zich kunnen overtuigen
van hun werkelijke dood. Wat hun hardnekkige gelijkgezinden betreft,
die op kwaadaardige wijze al onze weldaden afwijzen en redeloos de ogen
sluiten voor de duidelijke tekenen van de Godheid zelf - zo zullen deze
door onze barmhartigheid en door onze tussenkomst bij de hemelse Vader,
bewaard blijven voor de verdiende dood door het hemelse vuur en vrij
blijven, echter met het verbod, voor het algemeen welzijn, om zich in
steden en andere bewoonde plaatsen op te houden, opdat zij geen
gelegenheid hebben om onschuldige en eerlijke lieden te verwarren en te
misleiden met hun kwaadaardige verzinselen.'
Toen hij uitgesproken was traden, op een teken van de officier, acht
soldaten op de draagbaren met lijken toe. 'Het geschiede zoals het
geschreven staat,'zei professor Pauli, en de christenen die de
draagbaren droegen gaven ze zwijgend over aan de soldaten. Deze
verwijderden zich door de noordwestelijke poort, terwijl de christenen
door de noordoostelijke poort gingen en zich haastten om de stad te
verlaten voorbij de Olijfberg, langs de weg naar Jericho, die tevoren
door marechaussee en twee cavalerie regimenten van volk was gezuiverd.
Men had besloten in de woeste heuvels bij Jericho enige dagen af te
wachten. De volgende morgen kwamen bevriende christelijke pelgrims uit
Jeruzalem daarheen en vertelden wat in Sion had plaatsgevonden.
Na een officieel banket, waren alle deelnemers aan het concilie
uitgenodigd te verschijnen in de enorme troonzaal (op de plaats waar
men vermoedt dat de troon van Salomon heeft gestaan). Daar had de imperator
de katholieke hoogwaardigheidsbekleders medegedeeld dat het heil der
Kerk kennelijk de onmiddellijke verkiezing eist van een waardig
opvolger van Apostel Petrus; dat, gezien de omstandigheden, de verkiezing op
enigszins summiere wijze zou moeten geschieden, doch dat de
aanwezigheid van de imperator - in zijn hoedanigheid van leider en
vertegenwoordigers van het gehele christendom - eventuele verzuimen in het ritueel
ruimschoots zou vergoeden, en dat hij het Heilig College voorstelde,
zijn beminde vriend en broeder Apollonius te kiezen, opdat door zijn
nauwe band met hem,, de onverbrekelijke band tussen kerk en staat tot
beider heil versterkt zou worden.
Het Heilige College trok zich in een afzonderlijke conclaafkamer terug
en verscheen na anderhalf uur met de nieuwe paus Apollonius. Terwijl de
verkiezing plaats vond, overreedde de imperator op een korte,
verstandige en welsprekende wijze de orthodoxe en de protestantse
vertegenwoordigers om, gezien het nieuwe grootse tijdperk in de
geschiedenis van het christendom, de oude twisten te beëindigen;
daarbij stelde hij zich borg dat Apollonius in staat zou zijn alle
historische misbruiken van pauselijke macht voor altijd uit de weg te
ruimen. Deze rede overtuigde de vertegenwoordigers van de orthodoxie en
van het protestantisme, en ze stelden een acte op over de vereniging
der Kerken. Toen Apollonius met de kardinalen in de troonzaal verscheen,
met gejubel door de gehele vergadering verwelkomd, boden een Griekse
archipriester en een protestantse dominee hem hun acte aan. 'Accipio et
approbo et laetificatur cor meum', sprak Apollonius, terwijl hij het
document ondertekende, en hij voegde er aan toe: 'Ik ben evengoed een
echte orthodox en een ware protestant, als ik een ware katholiek ben'
en hij omarde de Griek en de Duitser. Toen trad hij op de imperator toe
die hem omhelsde en lange tijd omarmd hield. Terzelfder tijd begonnen door
het paleis en de tempel een soort lichtende puntjes te dwarrelen; ze
werden groter en namen lichtende vormen aan van zonderlinge wezens; op
de aarde nooit geziene bloemen vielen van boven neer en vulden de lucht
met onbekende geuren. Verrukkelijke, tot in de ziel doordringende en
het hart vervoerende klanken van onbekende muziekinstrumenten klonken van
boven en engelachtige stemmen van onzichtbare zangers loofden de nieuwe
heerser van hemel en aarde.
Intussen weerklonk een verschrikkelijk onderaards gegalm in de
noordwestelijke hoek van het middenpaleis, onder het Kubbet-el Aruach,
dat wil zeggen de koepel der zielen, waar zich, volgens de
mohammedaanse overlevering, de ingang van de hel bevindt. Toen de vergadering zich op
uitnodiging van de imperator daarheen had begeven, konden allen
duidelijk ontelbare stemmen horen, ijl en doordringend, kinderlijke of
duivelse, roepend: 'de tijd is daar! Laat ons vrij, redders! redders!'
Maar nadat Apollonius over de rots gebogen, drie maal iets naar beneden
had geroepen in een onbekende taal, verstomden de stemmen en hield het
onderaardse gegalm op.
Ondertussen had zich een onmetelijke volksmenigte van alle zijden naar
Charam-esch-Scherif begeven. Bij het invallen van de nacht vertoonde de
imperator zich tezamen met de nieuwe paus op het oostelijk bordes,
hetgeen een storm van geestdrift ontketende. De imperator groette
minzaam naar alle kanten terwijl Apollonius uit grote manden die de
kardinalen voor hem aandroegen, prachtig vuurwerk greep en de lucht in
slingerde, raketten en vuurfonteinen die door de aanraking van zijn
hand in brand vlogen. Ze straalden met een fosforescerende parelglans of in
heldere regenboogkleuren en wanneer ze op de aarde vielen veranderden
ze in tal van veelkleurig blaadjes papier met volle en onvoorwaardelijke
aflaten voor alle zonden, oude nieuwe en toekomstige. Het gejubel van
het volk was onbeschrijflijk. Sommigen beweerden weliswaar dat ze met
eigen ogen hadden gezien hoe de aflaten veranderd waren in de meest
afschuwelijke padden en slangen. Toch was de grote meerderheid verrukt
en de volksfeesten duurden nog enige dagen, waarbij de nieuwe
paus-wonderdoener zulke merkwaardige en ongelooflijke dingen
verrichtte, dat het geen nut heeft te trachten ze te beschrijven.
Intussen brachten de christenen in de woeste heuvels van Jericho de
tijd door met vasten en gebed. Op de avond van de vierde dag ging professor
Pauili bij het invallen van de duisternis met negen makkers, op ezels
en met een kar, heimelijk naar Jeruzalem. Door zijstraatjes trokken zij om
Charam-esch-Scherif, kwamen op Charet-en-Nasar en naderden de ingang
van de Kerk der Opstanding waar de lichamen van paus Petrus en starets
Joannes op het plaveisel lagen. Op dit uur waren alle straten verlaten
daar de gehele stad zich naar Charam-esch-Scherif had begeven. De
soldaten van de wacht lagen in diepe slaap. Toen ze bij de lichamen
kwamen, vonden ze deze zonder enige teken van ontbinding en zelfs niet
verstijfd. Ze legden de lichamen op de draagbaren, bedekten ze met de
meegenomen mantels en keerden tot de hunnen terug langs dezelfde
omwegen.
Maar nauwelijks hadden zij bij aankomst de baren op de grond gezet of
de geest van het leven keerde in de doden terug. Ze bewogen en trachtten
de omhullende mantels van zich af te werpen. Jubelend hielp men hen en
weldra stonden de beide herleefden gezond en ongedeerd op. De herleefde
starets Joannes sprak: 'Ziezo kindertjes, we zijn dus niet gescheiden
gebleven. En nu zal ik jullie iets zeggen: de tijd is gekomen om het
laatste gebed van Christus voor zijn leerlingen te vervullen ,namelijk
dat ze één zouden zijn, zoals Hij met de Vader één is. En ter
wille van deze christelijke eenheid zullen wij, kindertjes, onze
beminde broeder Petrus eer bewijzen. Laat hem voortaan de schapen van Christus
weiden. Zo zij het, broeder!' en hij omhelsde Petrus. Toen trad
professor Pauli naar voren: 'Tu es Petrus!' 'Gij zijt Petrus', zeide
hij tot de paus, 'jetzt ist es ja gründlich erwiesen und außer jeden
Zweifel gesetzt!' met zijn rechterhand drukte hij krachtig de hand van
de paus, terwijl hij de linker aan de starets Joannes toestak met de
woorden: 'Nou, vadertje, nu zijn wij toch één in Christus.'
Zo voltrok zich de hereniging der kerken in donkere nacht, op een hoge,
eenzame plek. Maar het nachtelijk duister werd plotseling verlicht met
een heldere glans en er verscheen aan de hemel een groots teken: een
vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd
een kroon met twaalf sterren. De verschijning bleef enige tijd op
dezelfde plaats en bewoog daarna langzaam in zuidelijke richting.
Paus Petrus hief zijn kromstaf en riep: 'Dit is ons heilig vaandel!
Laat ons het volgen!', en hij ging in de richting van het visioen, begeleid
door de beide grijsaards en de gehele schare christenen - naar de berg
des Heren, naar Sinaï...

(hier houdt het handschrift van mijn vriend, de monnik Pansophius, op;
hij had mij echter vóór zijn dood in grote lijnen het verdere
verloop verteld, dat ik mij aldus herinner:)

Nadat de geestelijke leiders en vertegenwoordigers van het christendom
zich teruggetrokken hadden in de Arabische woestijn, waarheen grote
menigten echte zoekers van de waarheid hen volgden, kon de nieuwe paus
ongehinderd met zijn wonderen en zijn kunsten de overige christenen
verleiden, die de Antichrist nog niet hadden herkend. Hij verklaarde
dat hij door de macht van zijn sleutels de poorten tussen de aardse en de
bovenaardse wereld geopend had, en inderdaad werden de betrekkingen
tussen levende en doden, alsook tussen mensen en demonen, een gewoon
verschijnsel. Nieuwe, nog onbekende vormen van mystieke ontucht en
duivelsverering kwamen op.
Maar toen de imperator juist begon te geloven dat zijn positie op
religieus gebied gevestigd was, en hij gevolggevend aan de
influisteringen van de geheime 'vaderlijke' stem zichzelf tot enige
echte belichaming van de hoogste wereldgodheid had verklaard, trof hem
een nieuwe ramp. Deze kwam van een volkomen onverwachte kant: de Joden
kwamen in opstand.
Deze natie, die inmiddels een dertig miljoen mensen telde, was niet
geheel onschuldig aan de voorbereiding en aan het bevestigen van de
wereldsuccessen van de supermens. Toen hij zich te Jeruzalem gevestigd
had en in het geheim de geruchten in Joodse kringen ondersteunde, dat
het zijn hoofddoel was de wereldheerschappij van Israël te vestigen,
erkende de Joden hem als de Messias en hun geestdriftige toewijding aan
hem kende geen grenzen.
Plotseling echter kwamen zij in opstand, vol toorn en wraakzucht. Deze
ommezwaai, die ongetwijfeld in de Heilige Schrift en in de
overleveringen was voorspeld, was door de monnik-schrijver wel ietwat
naïef en realistisch geschilderd. De zaak was volgens hem zo, dat de
Joden de imperator voor een zuivere en volkomen Israëliet hielden en
toevallig ontdekten dat hij niet eens besneden was. Nog dezelfde dag
kwam Jeruzalem en de volgende dag geheel Palestina in opstand. De
grenzeloze en vurige toewijding aan de redder van Israël, aan de
beloofde Messias, maakte plaats voor even grenzeloze en vurige haat
tegen de arglistige bedrieger en brutale usurpator. Het gehele jodendom
stond als één man op en zijn vijanden ontwaarden tot hun verbazing
dat de ziel van Israël in haar diepten niet leeft van Mammon's
berekeningen en begeerten, maar door de kracht van haar hartegevoel,
door de hoop en de toorn van haar eeuwig Messiaans geloof.
De imperator die een zo plotselinge uitbarsting niet had verwacht,
verloor zijn zelfbeheersing en kondigde een decreet af waarbij alle
opstandige Joden en christenen ter dood werden veroordeeld. Vele
duizenden en tientallen duizenden die zich nog niet hadden kunnen
bewapenen, werden meedogenloos afgeslacht. Maar kort daarna veroverde
een Joods miljoenenleger Jeruzalem en sloot de Antichrist in op
Charam-esch-Scherif. Hij beschikte slechts over een deel van zijn garde
regimenten, die niet tegen de vijandelijke overmacht waren opgewassen.
Met behulp van de toverkunsten van de paus, lukte het de imperator door
de rijen van zijn belegeraars heen te dringen en spoedig verscheen hij
weer in Syrië met een onnoemelijk groot leger samengesteld uit
verschillende heidense volkeren.
De Joden trokken hem tegemoet met weinig kans op succes. Maar
nauwelijks waren de voorhoeden der beide legers elkaar genaderd of er kwam een
aardbeving van ongekende hevigheid: de krater van een enorme vulkaan
opende zich onder de Dode Zee aan welks oevers de legers van de
imperator stonden opgesteld. Stromen van vuur, samenvloeiend in één
vlammenzee, verslonden de imperator met zijn ontelbare regimenten en
zijn onafscheidelijke paus Apollonius, wiens toverkunsten hem niet meer
konden helpen. Intussen vluchtten de Joden in angst en beven naar
Jeruzalem, de God van Israël aanroepend om redding. Toen de heilige
stad al in zich was, scheurde een machtige bliksemschicht de hemel open
van oost naar west en ze zagen de Christus, gehuld in koninklijk
gewaden naar hen neerdalen, de stigmata op de uitgestrekte handen.
Terzelfdertijd snelde van Sinaï naar Sion een schare christenen onder
leiding van Petrus, Joannes en Paulus, terwijl van alle zijden nog
andere geestdriftige menigten toestroomden - het waren de door de
Antichrist ter dood gebrachte Joden en christenen. Ze waren herrezen om
deel te hebben aan het duizendjarig rijk van Christus.

(Hiermede wilde de monnik zijn verhaal beëindigen, omdat het niet zijn
bedoeling was de algehele wereldcatastrofe te beschrijven, doch slechts
het einde van onze historische ontwikkeling, die de verschijning, de
verheerlijking en de ondergang van de Antichrist omvat.)

meer informatie over Solowjov zie:
artikel van Ton Jansen in Motief
en het complete boek korte vertelling van de Antichrist
naar fondsenlijst Perun boeken




terug naar inhoudsopgave